Re-integratie tweede spoor en einde dienstverband

Op een werkgever en een arbeidsongeschikte werknemer rust de wettelijke plicht om de re-integratie van de werknemer in het arbeidsproces te bevorderen. Wanneer de werknemer blijvend arbeidsongeschikt is voor zijn eigen werk, ligt het op de weg van de werkgever om passende arbeid aan te bieden. Wanneer de werkgever daarin niet kan voorzien, is het aan hem om passende arbeid bij andere werkgevers te zoeken. Indien bij een andere werkgever passende arbeid is gevonden, blijft desondanks de arbeidsovereenkomst tussen de oorspronkelijke werkgever en de werknemer in stand.

De vraag in een procedure was of een arbeidsongeschikte werkneemster door in het kader van re-integratie in het tweede spoor elders in dienst te treden haar arbeidsovereenkomst heeft opgezegd. De werkneemster werd begeleid door een jobcoach bij haar sollicitatieactiviteiten. Die begeleiding heeft geleid tot een dienstbetrekking elders voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van één maand, ingaande op 1 november 2021. De werkneemster heeft haar werkgever daarvan pas op de hoogte gesteld nadat deze het loon had uitbetaald over de maand november. De werkgever reageerde daarop met de mededeling dat hij de dienstbetrekking met ingang van 1 december 2021 als beëindigd beschouwde.

De kantonrechter is van oordeel dat het enkel aanvaarden van een functie elders in het kader van het tweede spoor niet zonder meer als een beëindigingshandeling van de werknemer kan worden gezien. Dat geldt ook als het gaat om een ‘harde’ arbeidsovereenkomst bij die andere werkgever voor een vaste periode. Dat volgt uit de wetsgeschiedenis. De kantonrechter merkt verder op dat opzegging door een werknemer niet snel moet worden aangenomen. Het moet gaan om een duidelijke en ondubbelzinnige op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerichte wilsverklaring. In dit geval heeft de werkgever nagelaten om vast te stellen of de werkneemster daadwerkelijk de arbeidsovereenkomst heeft willen opzeggen. Omdat de werkneemster uiteindelijk heeft ingestemd met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 1 december 2021, heeft de kantonrechter de werkgever veroordeeld de transitievergoeding aan de werkneemster te betalen.

De kantonrechter veroordeelde de werkgever ook tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging. De werkgever heeft voor het einde van de wachttijd van twee jaar arbeidsongeschiktheid de arbeidsovereenkomst als beëindigd beschouwd en daarbij geen opzegtermijn in acht genomen. Dat bij een juiste opzegging geen loon over die opzeggingstermijn verschuldigd zou zijn geweest doet aan de verplichting tot betaling en de berekening van de gefixeerde schadevergoeding niet af.

Bron: Rechtbank Midden-Nederland | jurisprudentie | ECLINLRBMNE20221183, 9660060 ME VERZ 22-11 A/45353 | 29-03-2022

In Nederland verdiend arbeidsinkomen

Hof Den Bosch heeft onlangs uitspraak gedaan over de toepassing van het verdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing met het Verenigd Koninkrijk. De procedure betrof een inwoonster van het Verenigd Koninkrijk, die in 2017 inkomen uit Nederland heeft genoten.

In dat jaar verbleef zij een aantal maanden in Nederland. Voor de toepassing van de Wet IB 2001 is zij aangemerkt als buitenlands belastingplichtige. Het inkomen uit Nederland bestond uit het loon uit dienstbetrekking in Nederland, de AOW-uitkering en de ANW-uitkering. Op grond van de Wet IB 2001 is Nederland bevoegd om over dat inkomen belasting te heffen.

Het belastingverdrag met het Verenigd Koninkrijk (VK) wijst Nederland aan als land dat mag heffen over het loon uit dienstbetrekking. De dienstbetrekking is in Nederland uitgeoefend en het loon is betaald door een werkgever, die in Nederland is gevestigd. Als het VK belasting zou heffen over het loon uit deze dienstbetrekking moet het VK een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting verlenen op grond van het belastingverdrag.

De belastingheffing over de AOW- en de ANW-uitkering is toegewezen aan het Verenigd Koninkrijk. Volgens het belastingverdrag hoeft Nederland deze uitkeringen alleen vrij te stellen voor zover zij in het VK belast worden. Deze uitkeringen worden in het Verenigd Koninkrijk slechts belast voor zover zij daarheen zijn overgemaakt of daar worden ontvangen. Uit de door de belanghebbende overgelegde stukken bleek dat de uitkeringen niet in het VK zijn belast. Dat heeft tot gevolg dat Nederland die uitkeringen niet hoeft vrij te stellen van belastingheffing.

Bij het vaststellen van de aanslag is de inspecteur uitgegaan van premieplicht voor de volksverzekeringen gedurende de maanden mei tot en met juli 2017. In die maanden verbleef de belanghebbende in Nederland en verrichtte zij hier werkzaamheden. Op grond van een Europese verordening is de werkstaat bevoegd om premies te heffen in het geval een inwoner van een lidstaat van de EU werkzaamheden verricht op het grondgebied van een andere lidstaat. Volgens het hof heeft de inspecteur het premie-inkomen terecht gesteld op een tijdsevenredig deel van het maximale premie-inkomen, aangezien dat lager is dan het wereldinkomen over 2017 van de belanghebbende.

Bron: Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch | jurisprudentie | ECLINLGHSHE20221197, 21/00614 | 12-04-2022

Wijziging aangifte douanerecht niet meer mogelijk

In een procedure over de naheffing van douanerechten was de vraag of de ingediende aangiften konden worden gewijzigd. Het betrof aangiften van een vergunninghouder voor de douaneregeling bijzondere bestemming. De verleende vergunning bevatte een maximale hoeveelheid goederen die onder deze regeling kon worden aangegeven. De vergunninghouder heeft deze hoeveelheid overschreden, met het opleggen van een naheffingsaanslag tot gevolg.

Volgens het Douanewetboek van de EU kan binnen drie jaar na de datum van aanvaarding van een douaneaangifte op verzoek van de aangever worden toegestaan dat de douaneaangifte wordt gewijzigd na vrijgave van de goederen. Wijziging van de aangifte is alleen mogelijk als dat voor het voldoen aan de verplichtingen van de desbetreffende douaneregeling noodzakelijk is. Onder de desbetreffende douaneregeling moet worden verstaan de douaneregeling waarvoor de aangifte is gedaan.

De rechtbank oordeelde dat de vergunninghouder door het doen van meerdere aangiften goederen onder de douaneregeling bijzondere bestemming heeft gebracht. De in de vergunning bijzondere bestemming opgenomen hoeveelheid werd door deze aangiften nog niet overschreden. Evenmin is gebleken dat niet aan de voorwaarden van de douaneregeling is voldaan. Volgens de rechtbank gaat het niet om het nakomen van de verplichtingen van de douaneregeling ‘brengen in het vrije verkeer’ maar om de verplichtingen van de douaneregeling ‘bijzondere regeling bijzondere bestemming’.

Niet in geschil was dat alle met deze aangiften aangegeven goederen hun bijzondere bestemming hebben bereikt. Nu aan de verplichtingen van de desbetreffende douaneregeling is voldaan en daarmee het douanetoezicht is beëindigd zijn de goederen definitief in het vrije verkeer gebracht. Dat betekent dat de aangiften niet meer kunnen worden gewijzigd.

Bron: Rechtbank Noord-Holland | jurisprudentie | ECLINLRBNHO20223715, HAA 20/6479 | 28-04-2022

Geen cassatie uitspraak niet belasten verhoging WIA-uitkering

De staatssecretaris van Financiën gaat niet in cassatie tegen een uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden over het niet belasten van een verhoging van een WIA-uitkering bij hulpbehoevendheid. Volgens het hof leidt het belasten van de verhoging tot een individuele en buitensporige last vanwege invloed op andere regelingen. Daardoor bleef van de verhoogde uitkering weinig over om de kosten van langdurige hulpbehoevendheid te kunnen betalen. Het hof is van oordeel dat wanneer minder dan 10% van de verhoogde uitkering resteert sprake is van een buitensporige last.

In deze zaak resteerde na de korting op diverse inkomensafhankelijke regelingen zelfs minder dan 5% van de verhoogde uitkering. De staatssecretaris vindt de door het hof gekozen oplossing om de verhoging niet te belasten beleidsmatig niet de meest gelukkige.

In zijn toelichting op het afzien van beroep in cassatie kondigt de staatssecretaris aan dat hij in overleg met de collega’s van SZW en VWS zal zoeken naar een evenwichtige regeling. Tot een definitieve oplossing is gevonden zal de Belastingdienst in vergelijkbare zaken op deze manier een tegemoetkoming bieden.

Bron: Ministerie van Financiƫn | jurisprudentie | nr. 2022-0000136637, ECLINLGHARL20222743 | 22-05-2022

Subsidieregeling aanschaf zero-emissievrachtwagens

De staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat heeft de subsidieregeling voor de aanschaf van zero-emissievrachtwagens gepubliceerd. De subsidieregeling heeft de naam AanZET gekregen.

De hoogte van de subsidie is afhankelijk van de voertuigclassificatie en de omvang van de onderneming die de vrachtwagen aanschaft. Ondernemingen worden verdeeld naar omvang in de categorieën groot, middelgroot en klein. In alle gevallen bedraagt de subsidie een percentage van de verkoopprijs, met inachtneming van een maximumbedrag aan subsidie. De percentages variëren niet alleen naar omvang van de onderneming, maar ook naar voertuigcategorie. Non-profitinstellingen worden gelijkgesteld aan kleine ondernemingen. Het subsidieplafond voor 2022 is € 13,5 miljoen. De regeling loopt van 9 mei 2022 tot en met 8 mei 2027. De regeling wordt uitgevoerd door RVO.nl.

Overzicht subsidies

Omvang onderneming Voertuigclassificatie % Maximumbedrag
 Groot  N2  12,5  € 17.800
 Middelgroot    19  € 26.800
 Klein en non-profit    25  € 35.700
 Groot  N3 bakwagenchassis, maximaal 18 ton  15  € 43.600
 Middelgroot    21,5  € 63.700
 Klein en non-profit    28,5  € 84.000
 Groot  N3 bakwagenchassis boven 18 ton  16,9  € 56.700
 Middelgroot    24,3  € 81.500
 Klein en non-profit    31,7  € 106.300
 Groot  N3 oplegger-trekker  20  € 72.700
 Middelgroot    28,5  € 102.300
 Klein en non-profit    37  € 131.900
Bron: Overig | besluit | IENW/BSK-2021/329303, Staatscourant 2022, Nr. 11166 | 24-04-2022

Nultarief btw voor groenten en fruit?

In de Tweede Kamer zijn vragen gesteld over het zo snel mogelijk onder het nultarief van de btw brengen van groente en fruit. In het coalitieakkoord is afgesproken om te bezien of het nultarief mogelijk is voor groente en fruit. Het invoeren van het nultarief voor specifieke voedingsmiddelen is volgens de staatssecretarissen van VWS en Financiën complex vanwege de vraag waar de grens voor de toepassing ligt. Dit geldt ook als het criterium ‘onbewerkt’ wordt toegevoegd. Wanneer is sprake van een bewerking? Bij deze afbakeningsvragen speelt het fiscale neutraliteitsbeginsel een rol. Het neutraliteitsbeginsel verzet zich ertegen dat soortgelijke goederen voor de btw ongelijk worden behandeld.

De vragenstellers herinneren eraan dat ten tijde van de coronacrisis het nultarief op mondkapjes zeer snel kon worden ingevoerd. Volgens de staatssecretarissen is het niet mogelijk om de toepassing van het nultarief op onbewerkte groente en fruit voor 1 juli 2022 te regelen.

Een plan van aanpak voor het invoeren van het nultarief op groente en fruit wordt voor de zomer naar de Tweede Kamer gestuurd.

Bron: Ministerie van Financiƫn | publicatie | 3354972-1028005-VGP | 11-05-2022

Verhoging percentages uitkering betaald ouderschapsverlof

Met ingang van 2 augustus 2022 treedt de Wet betaald ouderschapsverlof in werking. Bij de behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer is een motie aangenomen om het doorbetalingspercentage te verhogen van 50 naar 70. De minister van SZW heeft in een besluit het uitkeringspercentage overeenkomstig de motie gewijzigd. Dit betekent dat ouders die gebruik maken van de regeling betaald ouderschapsverlof via het UWV 70% van hun dagloon doorbetaald krijgen. De uitkering bedraagt maximaal 70% van het maximum dagloon.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | wetswijziging | Staatsblad 2022, 174 | 09-05-2022

Vervaldatum TVL-regeling uitgesteld

De Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) vervalt op 1 juli 2022. In verband met een aanvulling op het steun- en herstelpakket voor het vierde kwartaal van 2021 en het eerste kwartaal van 2022 voor startende ondernemers wordt de TVL gewijzigd. Om RVO.nl de mogelijkheid te bieden om subsidieaanvragen voor de aanvullende regeling te verwerken wordt de vervaldatum van de TVL uitgesteld naar 1 juli 2023.

Dat geldt niet voor de delen van de TVL waarvan de subsidie door de Europese Commissie is goedgekeurd onder de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak. Deze delen vervallen wel per 1 juli 2022.

Bron: Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | besluit | WJZ / 22212223 | 19-05-2022

Terugbetaling teveel opgenomen verlof

Na de beëindiging van het dienstverband van een werknemer stuurde de werkgever hem een eindafrekening. Die resulteerde in een terug te betalen bedrag van € 385 omdat de werknemer 25 verlofuren te veel had opgenomen. De werknemer gaf geen gehoor aan het verzoek van de werkgever om dit bedrag binnen 30 dagen over te maken. Ook na een aanmaning heeft de werknemer niet betaald.

De kantonrechter heeft de werknemer veroordeeld tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.

Het verweer van de werknemer was dat de vordering moest worden afgewezen omdat de werkgever zich niet had gehouden aan de afspraak om de te veel opgenomen verlofuren te verrekenen met het salaris over september 2020. Het feit dat de werkgever zich niet aan die afspraak heeft gehouden, doet aan de terugbetalingsverplichting van de werknemer niet af. Dat de werknemer per saldo te veel aan loon heeft ontvangen was niet in geschil.

Bron: Rechtbank Noord-Holland | jurisprudentie | ECLINLRBNHO20223540, 9559732 \ CV EXPL 21-7891 | 19-04-2022

Onterechte loonsanctie

De werkgever heeft bij arbeidsongeschiktheid van de werknemer de plicht om het loon door te betalen gedurende de wachttijd van 104 weken. Wanneer de werknemer aan het einde van de wachttijd nog steeds arbeidsongeschikt is, kan hij een uitkering aanvragen op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Het UWV beoordeelt dan of werkgever en werknemer voldoende re-integratie-inspanningen hebben verricht om de werknemer weer in het arbeidsproces te laten instromen. Is dat niet het geval, dan legt het UWV de werkgever een zogenaamde loonsanctie op. Die sanctie houdt in dat de werkgever verplicht wordt het loon nog maximaal één jaar door te betalen.

De rechtbank heeft in een bijzonder geval het loonsanctiebesluit van het UWV vernietigd. De werknemer functioneerde sinds 2017 niet meer goed. De werknemer kwam afspraken niet na en werd snel boos als hij daarop werd aangesproken. In eerste instantie dacht de werkgever niet dat het disfunctioneren van de werknemer een medische oorzaak zou kunnen hebben. De werknemer ontkende dat ook. Omdat het functioneren van de werknemer verslechterde, is in oktober 2018 een beëindigingsovereenkomst gesloten met als einddatum 1 februari 2019. Omdat de werkgever zich afvroeg of het afwijkende gedrag van de werknemer een medische oorzaak had, heeft hij een medisch expertise-onderzoek laten uitvoeren door een psychiater. Uiteindelijk is de vaststellingsovereenkomst verscheurd en is de werknemer medio 2019 met terugwerkende kracht ziekgemeld per 6 maart 2017. Eind 2019 werd vastgesteld dat de werknemer lijdt aan Alzheimer, wat de medische oorzaak is geweest voor zijn disfunctioneren.

Volgens de rechtbank hadden de werkgever en de werknemer zich niet meer kunnen inspannen voor de re-integratie van de werknemer omdat zij niet wisten of konden weten wat de oorzaak van het disfunctioneren van de werknemer was. Daar komt bij dat de werknemer met terugwerkende kracht is ziekgemeld. Dat brengt volgens de rechtbank mee dat de re-integratie in een ander daglicht is komen staan. De rechtbank is van oordeel dat het UWV in dit geval ten onrechte een loonsanctie heeft opgelegd.

Bron: Rechtbank Den Haag | jurisprudentie | ECLINLRBDHA20223828, SGR 20/7930 | 24-04-2022