Belastingplan 2020 c.s. aangenomen door Eerste Kamer

De Eerste Kamer heeft de wetsvoorstellen die het Belastingplan 2020 vormen aangenomen. Het gaat om de volgende wetsvoorstellen:

  • Het eigenlijke Belastingplan 2020 (wetsvoorstel nummer 35.302)
  • Overige fiscale maatregelen 2020 (nummer 35.303).
  • Fiscale maatregelen Klimaatakkoord (nummer 35.304)
  • Bronbelasting 2021 (nummer 35.305)
  • Afschaffing fiscale aftrek scholingsuitgaven (nummer 35.306)
  • Implementatie richtlijn harmonisatie en vereenvoudiging handelsverkeer tussen lidstaten (nummer 35.307)
  • Implementatie tweede EU-richtlijn antibelastingontwijking (ATAD2, nummer 35.241)
  • Implementatie EU-richtlijn meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies (nummer 35.255).

De Eerste Kamer heeft ook gestemd over een aantal moties die tijdens de behandeling van de wetsvoorstellen zijn ingediend. Een motie waarin gevraagd wordt om een onderzoek naar vereenvoudiging van het belastingstelsel is aangenomen. Dat geldt ook voor een motie betreffende de ODE-heffing (opslag duurzame energie. In de motie wordt gevraagd om de lastenstijging, die door deze heffing voor een aantal bedrijfssectoren optreedt, te matigen. De derde aangenomen motie betreft het voorkomen van dubbele belastingheffing door de uitvoering van de antibelastingontwijkingsrichtlijn.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 35302 | 19-12-2019

Uitstel van verplichte schriftelijke arbeidsovereenkomst in kader van de Wab

Op 1 januari 2020 treedt de Wet arbeidsmarkt in balans (Wab) in werking. Een van de onderdelen van de Wab is de premiedifferentiatie voor de WW, afhankelijk van de aard van het contract. De lage WW-premie geldt voor werknemers met een vast contract; de hoge WW-premie voor werknemers met een tijdelijk contract. De lage premie geldt niet als het contract voor onbepaalde tijd een oproepovereenkomst is. Aan toepassing van de lage WW-premie is de voorwaarde van een schriftelijke arbeidsovereenkomst gesteld.

Omdat het niet in alle gevallen lukt om vóór 1 januari 2020 een door beide partijen ondertekende schriftelijke arbeidsovereenkomst of een door beide partijen ondertekend schriftelijke aanvulling op de arbeidsovereenkomst voor alle vaste werknemers in de loonadministratie op te nemen, geeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid werkgevers drie maanden extra de tijd om aan dit administratieve vereiste voor de lage WW-premie te voldoen.

Concreet betekent dit dat werkgevers de lage WW-premie mogen afdragen, ook als de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd nog niet schriftelijk is vastgelegd of nog niet door beide partijen is ondertekend. De werkgever vult in de loonaangifte de indicatierubriek ‘schriftelijke arbeidsovereenkomst’ ‘ja’ in. Dit geldt alleen voor arbeidsovereenkomsten van werknemers die voor 1 januari 2020 in dienst zijn getreden.

Als niet voor 1 april 2020 aan de voorwaarde van een ondertekende schriftelijke arbeidsovereenkomst wordt voldaan, is met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2020 de hoge WW-premie verschuldigd.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken | publicatie | 2019-0000170333 | 12-12-2019

Kamervragen verplicht gebruik eHerkenning

Ondernemers loggen tot nu toe in op de website van de Belastingdienst met behulp van gebruikersnaam en wachtwoord. Daar komt verandering in. Rechtspersonen en samenwerkingsverbanden moeten met ingang van 2020 gebruik gaan maken van eHerkenning om in te loggen voor het doen van aangifte. Ondernemers met een eenmanszaak kunnen inloggen met DigiD. eHerkenning is een digitale sleutel. Om in te loggen bij de Belastingdienst is ten minste niveau 3 nodig. eHerkenning is geen (gratis) dienst van de overheid maar een betaalde dienst van private aanbieders. Omdat rekening gehouden moet worden met een behandeltermijn voor de aanvraag van eHerkenning is het raadzaam daar niet te lang mee te wachten. De eerste aangiften over 2020 moeten immers eind februari 2020 worden ingediend.  

In de Tweede Kamer zijn vragen gesteld aan de staatssecretaris van Financiën over de verplichting om eHerkennning te gebruiken voor het doen van belastingaangifte. De Belastingdienst heeft daarover onlangs brieven gestuurd naar ondernemers. Gevraagd is naar de wettelijke grondslag waarop de verplichting om aangifte te doen met eHerkenning berust. Verder wil de vragensteller weten hoe de staatssecretaris er, bij het ontbreken van een wettelijke grondslag, voor gaat zorgen dat zonder eHerkenning toch aangifte gedaan kan worden en dat er geen chaos ontstaat bij het doen van aangifte.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2019Z24541 | 12-12-2019

Hoge transitievergoeding bij ontbinding contract arbeidsongeschikte werknemer kort voor pensioendatum

De kantonrechter in Rotterdam heeft in kort geding een werkgever veroordeeld om de arbeidsovereenkomst met een arbeidsongeschikte werknemer te ontbinden en de werknemer een transitievergoeding te betalen van € 81.000. Het dienstverband zou op grond van de geldende cao van rechtswege eindigen bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd. De uitspraak van de kantonrechter is twee weken voor die datum gedaan. Het dienstverband heeft ruim 50 jaar geduurd.

De uitspraak is een direct gevolg van het recente arrest van de Hoge Raad waarin is geoordeeld dat de werkgever niet handelt als een goede werkgever wanneer hij niet ingaat op een verzoek tot ontbinding van een slapend dienstverband onder toekenning van een transitievergoeding. De omstandigheid dat de werknemer bijna de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt, is volgens de Hoge Raad geen reden om de arbeidsovereenkomst in stand te houden.

Opmerkelijk in deze casus is dat de werknemer nog maar korte tijd recht had op een WIA-uitkering, namelijk met ingang van 25 maart 2019. Met het oog op de invoering van de Wet compensatie transitievergoedingen per 1 april 2020 gunde de kantonrechter de werkgever wel de tijd tot 1 juli 2020 om de transitievergoeding te betalen.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBROT20199396, 8041000 / VV EXPL 19-396 | 12-12-2019

Na overlijden betaalde zorgkosten niet aftrekbaar bij overledene

Specifieke zorgkosten zijn aftrekbaar voor de inkomsten, voor zover de aftrekdrempel wordt overschreden. Dergelijke kosten zijn aftrekbaar op het moment van betaling. Volgens de Hoge Raad zijn zorgkosten, die na het overlijden van de belastingplichtige door zijn erfgenamen zijn betaald, niet aftrekbaar van het inkomen van de overledene. Wel kunnen de na het overlijden door een erfgenaam betaalde zorgkosten bij de erfgenaam in aftrek worden gebracht, met inachtneming van de voor die erfgenaam geldende drempel. Door het overlijden veranderen die kosten namelijk niet van aard. Dat was ook al zo onder de Wet op de inkomstenbelasting 1964, blijkens arresten van de Hoge Raad uit 1986. Deze arresten zijn tegelijk met dit arrest van de Hoge Raad op rechtspraak.nl gepubliceerd.

Eerder in de procedure oordeelden de rechtbank en het gerechtshof dat de zorgkosten wel aftrekbaar waren van het inkomen van de overledene. Het betrof zorgkosten die in de laatste weken van het leven van de overledene zijn gemaakt en die door de erfgenamen na het overlijden uit de onverdeelde boedel zijn betaald. Het hof en de rechtbank waren van oordeel dat de kosten in het stelsel van de Wet IB 2001 konden worden geacht op de erflaatster te drukken en daarom nog op haar inkomen in aftrek konden worden gebracht.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR20191905, 19/00788 | 12-12-2019

Geen verbod op negatieve spaarrente

De minister van Financiën heeft in een brief naar de Tweede Kamer geschreven dat er geen wettelijk verbod komt op een negatieve spaarrente voor consumenten. Op dit moment rekenen Nederlandse banken geen negatieve rente aan gewone spaarders. Uit opmerkingen van de bestuursvoorzitters van de grootbanken maakt de minister op dat er geen plannen zijn om op korte termijn een negatieve rente voor gewone spaarders in te voeren. In de discussie over negatieve spaarrentes is de mogelijkheid van een wettelijk verbod geopperd. De minister wijst erop dat een dergelijk verbod nadelen en risico’s kent.

Voor zover de minister heeft kunnen nagaan is nergens sprake van een wettelijk verbod op een negatieve rente. Een negatieve rente op deposito’s van gewone spaarders doet zich op dit moment internationaal alleen maar voor vanaf een bepaald saldo, meestal in de orde van grootte van € 100.000 of meer. Of een negatieve rente mogelijk is, hangt ook af van de voorwaarden die tussen de bank en de consument zijn overeengekomen. Een negatieve rente lijkt op basis van de huidige voorwaarden niet zomaar te kunnen bij bijvoorbeeld betaalrekeningen.

De minister vindt een negatieve rente voor gewone spaarders zeer ongewenst. Spaarders moeten voldoende mogelijkheden hebben om te bankieren bij een bank die geen negatieve rente rekent. Mochten die mogelijkheden in de toekomst significant worden beperkt, dan sluit de minister een wettelijk verbod niet uit.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2019-0000205958 , 2019Z23002 | 12-12-2019

Nota n.a.v. verslag Belastingplan 2020

De wetsvoorstellen, die tot het Belastingplan 2020 behoren, zijn in behandeling bij de Eerste Kamer. De staatssecretaris van Financiën heeft de nota’s naar aanleiding van het verslag betreffende deze wetsvoorstellen naar de Eerste Kamer gestuurd.

In de nota naar aanleiding van het verslag betreffende het eigenlijke Belastingplan 2020 gaat de staatssecretaris in op procedures over de belastingheffing in box 3. Nadat de Hoge Raad in massaalbezwaarprocedure over de belastingheffing in box 3 in de jaren 2013 en 2014 heeft geoordeeld dat geen sprake is van een schending op regelniveau van het recht op het ongestoorde genot van eigendom, worden er over dit onderwerp procedures gevoerd bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Uitspraken van het EHRM zijn bindend voor de staat ten aanzien van het voorgelegde geval. Een bestuursorgaan of rechter zal in vergelijkbare openstaande en nieuwe zaken bij het nemen van een beslissing rekening moeten houden met de uitspraak van het EHRM. De staatssecretaris heeft toegezegd dat, indien het EHRM in deze procedures over de jaren 2013 en 2014 op regelniveau een schending van het recht op het ongestoorde genot van eigendom vaststelt en in die procedures een financiële genoegdoening toekent aan de indieners van de klacht, deze overeenkomstig wordt toegekend aan de belastingplichtigen die onder de massaalbezwaarprocedure vallen. De staatssecretaris beperkt zich tot die belastingplichtigen voor wie het EHRM ook een dergelijke schending zou hebben vastgesteld.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 2019-0000205292 | 12-12-2019

Fiets van de zaak, vragen en antwoorden

Het ministerie van Financiën heeft vragen en antwoorden over de fiets van de zaak gepubliceerd. Per 1 januari 2020 geldt een nieuwe regeling voor een door de werkgever ter beschikking gestelde fiets die de werknemer ook privé mag gebruiken. Voor het privégebruik vindt een bijtelling bij het salaris van de werknemer plaats van 7% van de waarde van de fiets. De regeling geldt niet alleen voor een gewone fiets, maar ook voor een elektrische fiets of een speedpedelec. Anders dan bij de auto van de zaak geldt de bijtelling voor de fiets van de zaak ook als de werknemer deze niet privé gebruikt.

Als de werknemer voor de kilometers met de fiets van de zaak een kilometervergoeding ontvangt, is deze vergoeding belast. De werknemer is niet verplicht om met de fiets naar het werk te komen. Wanneer hij met het openbaar vervoer of de auto reist in plaats van met de fiets, kan de werkgever hem voor die dagen een onbelaste kilometervergoeding geven. Ook als de werknemer met de fiets van de zaak naar het station rijdt en dan met het openbaar vervoer verder reist, kan de werkgever de reiskosten voor het openbaar vervoer belastingvrij vergoeden.

In het geval van een elektrische fiets van de zaak kan de werkgever de kosten van het thuis opladen van de accu vergoeden aan de werknemer. Als de werknemer de kosten zelf betaalt komen deze niet in mindering op de bijtelling. 

Het voordeel dat de werknemer heeft van het privégebruik van de fiets van zaak vormt loon in natura. De werkgever, die aan zijn werknemer een fiets van de zaak ter beschikking stelt, moet loonbelasting en premie volksverzekeringen inhouden over dit loon en premies werknemersverzekeringen en de werkgeversheffing Zvw over dit loon betalen.

Bron: Ministerie van Financiën Thu, 12 Dec 2019 05:00:00 +0100

Memorie van antwoord overige fiscale maatregelen 2020

De staatssecretaris van Financiën heeft de memories van antwoord inzake de tot het pakket Belastingplan 2020 behorende wetsvoorstellen naar de Eerste Kamer gestuurd. Een van de voorstellen is de Wet overige fiscale maatregelen 2020.

Een van de vragen is of overwogen is om aanvragen voor de afdrachtvermindering speur- en ontwikkelingswerk (S&O) continu in plaats van vier keer per jaar mogelijk te maken. Het is op ieder gewenst moment mogelijk om een S&O-aanvraag in te dienen. Een aanvraag moet betrekking hebben op een tijdvak van minimaal drie maanden. Perioden waarop aanvragen betrekking hebben mogen elkaar niet overlappen. Dat betekent dat het niet mogelijk is om meer dan vier aanvragen per jaar te doen.

Ten aanzien van de aanpassing van de inkeerregeling is het kabinet van mening dat mensen, die zelf tot inkeer komen, beter moeten worden behandeld dan belastingontduikers die ervoor kiezen om af te wachten. Dat komt tot uitdrukking in de wettelijke bepaling dat inkeer een boetematigende omstandigheid is.

De earningsstrippingmaatregel verandert door de voorgestelde aanpassingen niet inhoudelijk. Ter verbetering van de rechtszekerheid en de uitvoerbaarheid wordt voor de regeling van de earningsstrippingbeschikking aansluiting gezocht bij de regeling voor verliesverrekening, waarbij gebruik wordt gemaakt van beschikkingen. In dit wetsvoorstel wordt geregeld dat een beschikking kan worden herzien vanwege een nieuw feit, kwade trouw of een kenbare fout. Verder wordt geregeld dat een beschikking wordt gegeven indien het voortgewentelde saldo aan renten van een eerder jaar in aftrek komt bij het bepalen van de winst van een later jaar. De beschikking geeft zekerheid over het saldo aan renten dat in latere jaren in aftrek kan worden gebracht.

In verband met de voorgestelde aanpassing van de regeling van de belastingrente is gevraagd of het niet logischer zou zijn om alleen belastingrente in rekening te brengen voor zover de verschuldigde belasting hoger is dan de belasting conform de ingediende aangifte. De staatssecretaris ziet geen aanleiding om de belastingrenteregeling op dit punt aan te passen. In de praktijk wordt eerst een voorlopige aanslag conform aangifte vastgesteld. Eventuele correcties worden verwerkt in de definitieve aanslag. Dat zal er in veel gevallen toe leiden dat belastingrente wordt berekend op de wijze die de vragensteller heeft bedoeld. In antwoord op de vraag om het tarief van de belastingrente voor de vennootschapsbelasting gelijk te trekken met de overige belastingrentes zegt de staatssecretaris dat de budgettaire derving daarvan op € 120 miljoen uitkomt. Het budget daarvoor ontbreekt.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 2019-0000201124 | 05-12-2019

Verbouwing kantoorpand tot appartementen

Bij de levering van een onroerende zaak moet overdrachtsbelasting worden betaald. Het tarief van de overdrachtsbelasting is afhankelijk van de kwalificatie van de onroerende zaak. Voor een woning geldt een tarief van 2%, voor andere onroerende zaken bedraagt het tarief 6%. In een reeks arresten uit 2017 heeft de Hoge Raad uitleg gegeven over het begrip woning.

Volgens die arresten gaat het erom dat een onroerende zaak naar zijn aard voor bewoning moet zijn bestemd. Dat moet worden bepaald aan de hand van de kenmerken van de onroerende zaak, zoals het doel waarvoor het pand oorspronkelijk is ontworpen en gebouwd. Als dat bewoning is, maar het pand nadien is verbouwd voor een andere vorm van gebruik, kan toch het karakter van woning zijn behouden als het pand met beperkte aanpassingen voor bewoning geschikt gemaakt kan worden. Met een pand dat oorspronkelijk is gebouwd voor bewoning wordt gelijkgesteld een pand dat door latere verbouwing naar zijn aard tot woning is bestemd. In al die zaken waren de op bestemmingswijziging gerichte werkzaamheden aan de panden op het moment van de overdracht al afgerond.

De Hoge Raad heeft aan deze reeks arresten nu een arrest toegevoegd over een oorspronkelijk als kantoorpand gebouwde zaak, die is gespitst in appartementen en is overgedragen nadat bouwkundige wijzigingen zijn aangebracht maar voordat de feitelijke oplevering heeft plaats gevonden. Ook dan moet aansluiting worden gezocht bij het doel waarvoor het bouwwerk oorspronkelijk is ontworpen en gebouwd. Indien verbouwingswerkzaamheden hebben plaatsgevonden die zijn gericht op de (op)levering van een woning, heeft het bouwwerk alleen de oorspronkelijke aard behouden als slechts beperkte aanpassingen nodig zijn om het pand voor het oorspronkelijke doel geschikt te maken. De bewijslast daarvoor ligt bij de inspecteur. De Hoge Raad wijst erop dat naast de aard en inhoud van de verrichte werkzaamheden ook de inhoud van de koop-/aannemingsovereenkomst(en) van belang kan zijn, evenals de omstandigheid dat het verkregen object zelfstandig overdraagbaar is. Indien de bouwkundige staat en kenmerken van de onroerende zaak geen uitsluitsel bieden, kan betekenis worden toegekend aan de uit publiekrechtelijke voorschriften voortvloeiende eisen of beperkingen.

Volgens de staatssecretaris van Financiën geldt het tarief van 2% niet als een bedrijfs- of kantoorpand tot woning(en) wordt verbouwd. De tekst van de wet biedt voor deze beperking van het begrip woning geen steun, aldus de Hoge Raad.

Hof Den Haag heeft eerder in de procedure vastgesteld dat de belanghebbende een zakelijk recht heeft verkregen op een deel van een onroerende zaak dat bouwkundig was voorbereid om het voor bewoning geschikt te maken. Het overgedragen recht was bedoeld voor bewoning en de publiekrechtelijke voorschriften waren aangepast om bewoning mogelijk te maken. Naar het oordeel van het hof kon het bouwwerk ten tijde van de overdracht van het appartementsrecht niet meer met beperkte aanpassingen geschikt worden gemaakt voor zijn oorspronkelijke functie. Volgens de Hoge Raad berust het oordeel, dat de levering een woning betrof, niet op een onjuiste rechtsopvatting.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR20191779, 18/04593 | 05-12-2019