Fiscale migratie: waar is thuis?

Een belastingplichtige emigreerde in 2015 naar Duitsland, althans dat meent hij. De inspecteur stelt echter dat de belastingplichtige fiscaal nog steeds in Nederland woont en corrigeert de aangifte inkomstenbelasting door het opleggen van een navorderingsaanslag. Ondanks het bezwaar van de belastingplichtige blijft de inspecteur bij zijn standpunt. Een fiscaal geschil is geboren. De belastingplichtige stapt naar de rechtbank, die moet beslissen over de fiscale woonplaats van de belastingplichtige: Duitsland of toch Nederland?

De belastingplichtige bezit in Nederland een koopwoning, die hij na de verhuizing naar Duitsland verhuurt. Bij de verhuur heeft hij bedongen dat hij de woning gedurende 62 dagen per jaar zelf mag gebruiken. In het betreffende jaar verbleef de belastingplichtige 61 dagen in Nederland en 146 dagen in Duitsland. De rest van de dagen verbleef de belastingplichtige onder meer in Spanje. Op het eerste gezicht zou je denken dat de belastingplichtige zeker niet in Nederland woonde. Toch stelt de inspecteur van wel. Hij is van mening dat de belastingplichtige Nederland nooit heeft willen verlaten en dat het verblijf in Duitsland van kortdurende aard is. Met name het feit dat de belastingplichtige de in Nederland verhuurde woning mocht blijven gebruiken, speelt volgens de inspecteur een belangrijke rol bij het beantwoorden van de vraag waar de belastingplichtige fiscaal woont.

De rechtbank oordeelt dat voor het bepalen van de fiscale woonplaats moet worden gekeken naar een arrest van de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft overwogen dat gekeken moet worden naar alle omstandigheden van het geval en dat het erom gaat of de belastingplichtige een persoonlijke band heeft met Nederland. De duurzame band met Nederland hoeft niet sterker te zijn dan met een ander land. Hierdoor is het mogelijk dat een persoon fiscaal in meerdere landen woont. De rechtbank is van oordeel dat de belastingplichtige fiscaal in Nederland is blijven wonen. 

De belastingplichtige laat het hier niet bij zitten en gaat in hoger beroep. Het hof oordeelt, net als de rechtbank, dat de belastingplichtige fiscaal in Nederland woonde. Volgens het hof had de belastingplichtige nooit de intentie om zich langdurig in Duitsland te vestigen, noch om zijn bestaande duurzame banden met Nederland te verbreken. Ook het recht om de woning in Nederland te mogen gebruiken, acht het hof van belang. De stelling van de belastingplichtige dat hij als pensionado geen dienstbetrekking uitoefent, helpt hem niet. Het hof houdt verder rekening met het feit dat de belastingplichtige langere tijd in zijn vakantiewoning in Spanje verbleef en dat hij in Duitsland een woning huurde.

Is dit verhaal herkenbaar voor u? Of heeft u twijfels over uw eigen fiscale situatie? Aarzel dan niet en neem contact met ons op. Wij staan klaar om uw vragen te beantwoorden en u te voorzien van advies op maat.

Bron: Gerechtshof Amsterdam | jurisprudentie | ECLINLGHAMS2024721, 22/2549 en 22/2550 | 22-01-2024

Herinvesteringsreserve voor afsluitvergoeding niet mogelijk

De boekwinst, die een ondernemer behaalt bij de vervreemding van een bedrijfsmiddel, is belast. De belastingheffing kan worden uitgesteld door de boekwinst op te nemen in een herinvesteringsreserve. De herinvesteringsreserve wordt vervolgens afgeboekt op de aanschafprijs van een nieuw bedrijfsmiddel. Daardoor vermindert het afschrijvingspotentieel van het nieuwe bedrijfsmiddel. Aan de vorming van een herinvesteringsreserve zijn voorwaarden verbonden.

Twee broers exploiteren gezamenlijk een akkerbouwbedrijf in de vorm van een maatschap. Recent heeft een van de broers een overeenkomst gesloten met TenneT voor het vestigen van een opstalrecht op een deel van de percelen die hij in eigendom heeft. Deze percelen worden gebruikt door de maatschap. Het opstalrecht betreft het plaatsen van hoogspanningsmasten. De kernvraag in deze zaak is of de andere broer een herinvesteringsreserve mag vormen voor de ontvangen afsluitvergoeding.

In de ingediende belastingaangifte heeft de broer een herinvesteringsreserve gevormd met betrekking tot de afsluitvergoeding. De inspecteur reageert op de aangifte met een verzoek om nadere informatie. De belastingplichtige geeft aan van plan te zijn de herinvesteringsreserve te gebruiken voor de bouw van een loods, waarvoor reeds een vergunning is verleend. De inspecteur wijkt af van de aangifte. Volgens de inspecteur moet de afsluitvergoeding worden beschouwd als inkomensschade, die belast is in het jaar van ontvangst. De inspecteur concludeert dat de vorming van een herinvesteringsreserve in dit geval niet mogelijk is.  

De zaak wordt voorgelegd aan de rechtbank. De belastingplichtige heeft verschillende vergoedingen ontvangen van TenneT, waarvan er één een afsluitvergoeding betreft voor het opstalrecht. De rechtbank oordeelt dat de afsluitvergoeding dient als compensatie voor de voortvarende medewerking aan het proces van het vestigen van het opstalrecht en het voorkomen van juridische procedures. Hierdoor wordt voorkomen dat TenneT een gedoogplichtprocedure moet starten. De rechtbank stelt dat de afsluitvergoeding niet kan worden beschouwd als een tegenprestatie voor het vestigen van het opstalrecht zelf, maar eerder als een schadevergoeding voor de belastingplichtige. Dat in de notariële akte voor het vestigen van het opstalrecht de gehele vergoeding is aangemerkt als grondslag voor de heffing van overdrachtsbelasting doet hier volgens de rechtbank niet aan af. Dat gegeven bepaalt niet de kwalificatie van de afsluitvergoeding voor de inkomstenbelasting.

Bron: Rechtbank Noord-Nederland | jurisprudentie | ECLINLRBNNE2024890, LEE 22/3642 | 07-03-2024

Fiscaal kat-en-muisspel

Een belastingplichtige doet aangifte voor de inkomstenbelasting, waarbij hij de tegoeden op buitenlandse bankrekeningen niet aangeeft. De inspecteur komt hier achter, legt een navorderingsaanslag op en eist forse vergrijpboeten. De belastingplichtige beweert dat hij door een beleggingsadviseur voor € 400.000 is opgelicht en dat hij daarom de gelden op de buitenlandse bankrekeningen niet heeft opgegeven. De inspecteur trekt dit verhaal in twijfel en de rechtbank verklaart het beroep van de belastingplichtige ongegrond. Uiteindelijk moet het hof over de casus oordelen.

Gevolgen termijnverstrijking informatiebeschikking

Vanuit Duitsland ontvangt de inspecteur informatie dat de belastingplichtige over Duitse bankrekeningen beschikt. De inspecteur stuurt de belastingplichtige een brief waarin hij om meer informatie vraagt. Dit leidt tot een kat-en-muisspel, waarbij de inspecteur zich in de casus vastbijt en beetje bij beetje meer informatie naar boven haalt. Uiteindelijk geeft de inspecteur een informatiebeschikking af, wat vergaande gevolgen kan hebben voor de bewijspositie van de belastingplichtige. Als de termijn van de informatiebeschikking verstrijkt, draait de bewijslast om, en kan de inspecteur het niet opgegeven vermogen ruw schatten. Er is waarschijnlijk nog geen inspecteur geweest die te laag schat.

Contante opnamen

Na het verstrijken van de termijn van de informatiebeschikking ontvangt de inspecteur vanuit Liechtenstein informatie dat de belastingplichtige aanzienlijke bedragen contant heeft opgenomen. De inspecteur stuurt de belastingplichtige een brief, waarin hij meldt dat er in totaal € 460.000 contant is opgenomen. Uiteindelijk legt de inspecteur de navorderingsaanslagen met vergrijpboeten op. De belastingplichtige is het hier niet mee eens. De belastingplichtige stelt dat de informatiebeschikking betrekking heeft op specifieke bankrekeningen. Hij zou € 400.000 hebben opgenomen voor een beleggingsadviseur, die hem vervolgens heeft opgelicht. Dat  bedrag stond daarom niet meer op deze bankrekening. Hij argumenteert dat op dit punt geen vragen zijn gesteld die niet zijn beantwoord en stuurt een bezwaarschrift. De inspecteur verklaart het bezwaar ongegrond, waarna de belastingplichtige naar de rechter stapt.

Oordeel hof

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waarna de belastingplichtige in hoger beroep gaat bij het hof. Het hof oordeelt dat een groot bedrag niet in de heffing is betrokken en dat de belastingplichtige dit bewust heeft gedaan. De fiscale kennis van de belastingadviseur, die de aangifte heeft verzorgd, wordt aan de belastingplichtige toegerekend. Op grond hiervan acht het hof omkering en verzwaring van de bewijslast gerechtvaardigd. Het hof oordeelt ook dat in de informatiebeschikking melding is gemaakt van diverse bankrekeningen en dat de belastingplichtige hier geen bezwaar tegen heeft gemaakt. Dat de belastingplichtige later alsnog gegevens heeft verstrekt, verandert hier niets aan. Ten overvloede overweegt het hof dat bij een normale verdeling van de bewijslast van de belastingplichtige verlangd mag worden dat hij bewijst dat een bedrag van € 400.000, waarover hij de beschikking had, door oplichting zou zijn verdwenen. Over de vergrijpboete heeft de rechtbank geoordeeld dat een boete van 150% gerechtvaardigd is, mede omdat de belastingplichtige keer op keer heeft ontkend en pas toen de inspecteur één of meer rekeningen op het spoor kwam, heeft de belastingplichtigebevestigd dat de informatie van de inspecteur klopte. Het hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank.

Wat te doen met een informatiebeschikking?

Als reactie op een informatiebeschikking raden wij aan niet te wachten met het verstrekken van door de inspecteur gevraagde informatie. De boetes zijn bedoeld als afschrikking en kunnen aanzienlijk zijn. Wij staan klaar om te helpen uw fiscale problemen op te lossen; niets doen is zeker geen optie.

Bron: Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch | jurisprudentie | ECLINLGHSHE2024157, 22/00827 en 22/00828 | 16-01-2024

Supermarktsaga: een rammelende kas

Een belastingplichtige exploiteerde vijf avondwinkels en een supermarkt met slagerij. Tijdens een boekenonderzoek naar de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomstenbelasting en omzetbelasting is volgens de inspecteur gebleken dat sprake was van een rammelende kas. De inspecteur verhoogt de winst en legt aanslagen op. De belastingplichtige is het hier niet mee eens en gaat in bezwaar. Hoe liep dit af?

Boekenonderzoek legt gebreken bloot

De belastingplichtige heeft tijdens het boekenonderzoek verklaard, dat hij bedragen heeft geleend en legt een aantal onderhandse overeenkomsten voor die zijn gesloten met een buitenlandse persoon. De belastingplichtige heeft geen dagelijkse kasadministratie gevoerd. De kasadministratie werd per kwartaal achteraf opgemaakt door de adviseur, aan de hand van kassa-afslagen en contant betaalde facturen. Ook is niet periodiek het kasgeld geteld. Daarnaast werden in 45% van de afrekenmomenten foute kassa-aanslagen verricht. De voorraad tabak was tegen de gemiddelde verkoopprijs gewaardeerd. De belastingplichtige kon de contante geldstortingen niet verklaren. Van de post crediteuren ontbrak een specificatie en er was sprake van een negatieve kas van maar liefst € 200.000. De inspecteur heeft alle genoemde punten als omzet gecorrigeerd. De belastingplichtige is het oneens met deze correcties en gaat in beroep bij de rechtbank.

Van rechtbank tot hof

De rechtbank oordeelt dat de inspecteur het bij het rechte eind heeft. De belastingplichtige probeerde het nog een keer en ging in hoger beroep bij het hof.  Het hof oordeelde dat de belastingplichtige de herkomst van het contante geld niet aannemelijk heeft gemaakt. Uit de door de belastingplichtige aangeleverde algemene documenten kan niet worden vastgesteld hoe hoog de bedragen werkelijk waren. In een geldleningsovereenkomst staat ‘we hereby pay’. Volgens de belastingplichtige klopt dit niet, aangezien hij van mening is dat de gelden op afroep werden uitbetaald. Het hof oordeelde dat de belastingplichtige er niet in is geslaagd om dit te bewijzen. Er is op geen enkel moment een juist overzicht van de nog te betalen crediteuren overlegd. De negatieve kas van € 200.000 kwam naar voren in een overlegd audit-dossier. Het hof oordeelde dat dit een primair gegeven uit de administratie van de belastingplichtige was en dat de inspecteur terecht het bedrag van € 200.000 als omzet heeft verhoogd. Uiteindelijk bedroeg de correctie meer dan € 330.000. Het hof oordeelde dat het hoger beroep van belastingplichtige ongegrond is.

Tips voor kasbeheer

Heeft u een kas in uw onderneming? Zorg dan dat deze dagelijks wordt opgemaakt. Tel regelmatig het kasgeld, laat iemand anders dit ook doen en bewaar de telresultaten zorgvuldig. Dit kan veel fiscaal leed voorkomen.

Bron: Gerechtshof Den Haag | jurisprudentie | ECLINLGHDHA2024237, BK-23/81 en BK-23/82 | 07-02-2024

Omvang terbeschikkingstelling

De opbrengst van de terbeschikkingstelling van vermogensbestanddelen aan een vennootschap, waarin de belastingplichtige een aanmerkelijk belang heeft, wordt tot resultaat uit overige werkzaamheden gerekend.

In een procedure voor Hof Den Bosch was de omvang van een terbeschikkingstelling in geschil. Het betrof een paardencomplex, dat volgens de eigenaar slechts gedeeltelijk aan zijn bv ter beschikking is gesteld. De rechtbank was van oordeel dat het gehele complex aan de bv ter beschikking is gesteld. De rechtbank leidde dat af uit verklaringen van de belanghebbende ter zitting en uit de balans van de terbeschikkingstelling. Volgens de rechtbank kon de bv vrijelijk beschikken over de aanwezige paardenboxen en de bijbehorende faciliteiten van het complex.

Het hof acht het oordeel van de rechtbank juist en op goede gronden gegeven. Het hof voegt daaraan toe, dat de belanghebbende het complex in zijn geheel als tbs-vermogen in aanmerking heeft genomen en niet gedeeltelijk in box 3 heeft opgenomen. De in aftrek gebrachte kosten hebben betrekking op het gehele paardencomplex. Naar het oordeel van het hof heeft de inspecteur de aangebrachte correctie van de huursom voldoende aannemelijk gemaakt.

Bron: Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch | jurisprudentie | ECLINLGHSHE2024823, 22/01339 | 12-03-2024

Verblijfkosten internationaal transport

Transportondernemers, die meerdaagse internationale ritten maken, kunnen een vast bedrag per gereden dag aan verblijfskosten ten laste van hun winst brengen. Het voordeel is dat zij bij gebruikmaking van de regeling geen bewijsstukken van de werkelijke verblijfskosten hoeven te bewaren. In 2024 gaat het om een bedrag van € 48 (2023: € 45). Aan deze regeling is een aantal voorwaarden verbonden:

  • Een rit moet langer duren dan 24 uur.
  • De verste bestemming ligt buiten Nederland.
  • De regeling geldt voor alle meerdaagse ritten in dat jaar.
  • Het aantal gereden dagen moet aan de hand van tachograafschijven, facturen of rittenstaten onderbouwd kunnen worden.
  • De vertrek- en terugkomdag tellen elk mee voor een halve dag.

De regeling geldt niet voor ondernemers, die onder de vennootschapsbelasting vallen.

Bron: Belastingdienst | publicatie | 01-04-2024

Belastingdienst houdt administrateur ten onrechte aansprakelijk voor belastingfraude van bv

De administratie van een failliete bv bevat een creditfactuur van bijna € 500.000 inclusief btw. Volgens de inspecteur is deze creditfactuur vals, omdat er geen factuur tegenover staat. De valse creditfactuur zou in de administratie zijn opgenomen om de inspecteur en de curator te misleiden. Er volgt een strafzaak tegen de administrateur van de bv. De rechtbank veroordeelt de administrateur tot een taakstraf van 120 uur of 60 dagen hechtenis. Hof Den Bosch heeft de administrateur in hoger beroep vrijgesproken.

De administrateur vormde samen met de statutair bestuurder en een derde het managementteam van de bv.  De administrateur was verantwoordelijk voor de financiële administratie. Na het uitspreken van het faillissement van de bv heeft de inspecteur een boekenonderzoek ingesteld naar de btw over de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 januari 2018. Bij het boekenonderzoek is de creditfactuur ontdekt. Verder sloot de administratie niet aan bij de aangiften btw.

De rechtbank heeft de administrateur veroordeeld voor het gebruikmaken van een valse factuur. Het hof wijst erop dat de Hoge Raad al in 1985 heeft geoordeeld dat het opmaken van een valse factuur niet het gebruik daarvan is. Ook het enkel opnemen van een valse factuur in de administratie is geen gebruik daarvan. Het overdragen van de administratie aan de curator houdt wel het gebruik van de valse creditfactuur in. Op dat moment was de administrateur door het faillissement echter niet meer werkzaam voor de  bv. De administrateur is voorts ten laste gelegd dat hij de administratie van de bv niet op orde had. Het hof heeft de administrateur ook hiervan vrijgesproken. De administrateur is aangenomen om de administratie op orde te brengen, maar was daar nog niet in geslaagd. Anders dan de inspecteur meent is niet de administrateur van de bv maar de bv zelf degene die administratieplichtig is op grond van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen. De administrateur kan niet verweten worden dat hij zich niet aan zijn wettelijke administratieplicht heeft gehouden.

 Al met al komt de administrateur met de schrik vrij.

Bron: Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch | jurisprudentie | ECLINLGHSHE20233893, 20-002245-22 | 20-11-2023

Wijziging civiel bewijsrecht

Het bewijsrecht omvat de regels voor het moment en de manier waarop partijen in een civiele procedure bewijs mogen of moeten leveren van de feiten die zij aanvoeren ter onderbouwing van hun vordering, verzoek of verweer. Het bewijsrecht bevat regels voor de waardering, die de rechter aan geleverd bewijs kan toekennen. Het bewijsrecht is het uitgangspunt voor welke partij in een procedure de bewijslast draagt.

De Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht treedt in werking per 1 januari 2025. Per die datum worden de volgende wijzigingen ingevoerd.

  • De rechter kan in één verzoek worden gevraagd om verschillende bewijsverrichtingen toe te staan, zoals de combinatie van een getuigenverhoor en een deskundigenonderzoek.
  • De regels voor het recht op inzage in stukken van de wederpartij worden verduidelijkt. Het inzagerecht gaat ook gelden voor moderne vormen van informatie, zoals computerbestanden. Het inzagerecht kan ook worden gebruikt voor relevante documenten, die in het bezit zijn van derden, die geen partij zijn in het geschil.
  • De wet verduidelijkt dat de rechter de ruimte heeft om actief met partijen te spreken over de door hen aangevoerde feiten. Zo kan de rechter voorkomen dat bepaalde feiten op de zitting onbedoeld onderbelicht blijven of dat de rechter daaraan een uitleg geeft die de partijen niet hadden bedoeld of waarop de partijen niet bedacht waren.
  • In de wet is vastgelegd dat het mogelijk is om bewijsmateriaal veilig te stellen door daarop beslag te laten leggen door een gerechtsdeurwaarder. In de rechtspraak is dit eerder al beslist.

De nieuwe regels gelden alleen voor procedures, die na 1 januari 2025 worden gestart.

De regels voor de verdeling van de bewijslast wijzigen niet door de nieuwe wet.

Bron: Overig | wetswijziging | 21-03-2024

Toepassing bedrijfsopvolgingsregeling na splitsing concern

De bedrijfsopvolgingsregeling houdt in dat op verzoek een voorwaardelijke vrijstelling van schenk- of erfbelasting wordt verleend voor de verkrijging van ondernemingsvermogen. Onder ondernemingsvermogen worden ook aanmerkelijkbelangaandelen in een vennootschap verstaan, mits de vennootschap een materiëele onderneming drijft. Voor toepassing van de regeling bij schenking moet de schenker de aanmerkelijkbelangaandelen ten minste vijf jaar in bezit hebben gehad. Dat is de directe bezitstermijn. De vennootschap moet ten minste vijf jaar een onderneming hebben gedreven. Dat is de indirecte bezitstermijn. De bedrijfsopvolgingsregeling is van toepassing op de waarde van de materiële onderneming, vermeerderd met de waarde van beleggingsvermogen voor zover dat niet meer bedraagt dan 5% van de waarde van de materiële onderneming.

Een schenker had via een holding-bv een belang van 49% in een andere bv, die twee activiteiten verrichtte. Een andere holding-bv had de overige 51% van de aandelen. In 2011 werd de bv gesplitst en kreeg de schenker een 100%-belang in activiteit 1. De voormalige 51%-aandeelhouder kreeg door de splitsing een 100%-belang in activiteit 2. De schenking van het aanmerkelijk belang vond plaats in 2013. Volgens de rechtbank was op dat moment voor slechts 49% voldaan aan de bezitseis van vijf jaar. Voor de bij de splitsing verkregen 51% van deze activiteit was dat niet het geval. De bedrijfsopvolgingsregeling was naar het oordeel van de rechtbank slechts gedeeltelijk van toepassing.

In hoger beroep oordeelde Hof Den Bosch anders. De bv dreef volgens het hof slechts één onderneming. Het oorspronkelijke 49%-belang is door de splitsing van de activiteiten een 100%-belang geworden in de onderneming, die als zodanig al vijf jaar in die vorm werd gedreven. Volgens het hof is niet relevant of en in hoeverre de schenker voorheen slechts voor een gedeelte een belang had in die onderneming. De omstandigheid, dat het belang van de schenker voor de splitsing de gehele onderneming omvatte, staat aan de toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling niet in de weg.

De Hoge Raad heeft de uitspraak van Hof Den Bosch vernietigd. Voor de indirecte bezitstermijn is mede van belang of de aan de vennootschap toegerekende activiteiten van haar dochtermaatschappijen één onderneming vormden en of de schenker bij de splitsing een met haar indirecte aandelenbelang overeenstemmend gedeelte van die activiteiten heeft verkregen. Per onderneming moet worden beoordeeld of de schenker aan de indirecte bezitseis voldoet. Daarom had het hof moeten beoordelen of de inspecteur terecht heeft gesteld dat de dochtermaatschappijen voorafgaande aan de splitsing minimaal twee objectieve ondernemingen dreven. Het hof heeft dat niet gedaan. De Hoge Raad heeft de zaak verwezen naar Hof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling.

Omdat de belanghebbende een hogere vrijstelling bepleit dan door de inspecteur is toegekend, dient hij volgens het hof aannemelijk te maken dat de aan de vennootschap toegerekende activiteiten van haar dochtermaatschappijen één onderneming vormden. Naar het oordeel van het hof is hij daar niet in geslaagd.

Met name is de belanghebbende er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat sprake was van één centrale leiding. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat de activiteiten van de dochtervennootschappen zodanig samenhingen dat zij één objectieve onderneming vormden. Het verschil in klantenbestand en doelgroep van beide activiteiten is te groot om van een enkele onderneming te kunnen spreken.

Het hof heeft het oordeel van de rechtbank, dat de bedrijfsopvolgingsregeling slechts gedeeltelijk van toepassing is, onderschreven.

Bron: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLINLGHARL20241864, 23/1408 | 11-03-2024

Evaluatie landbouwvrijstelling

Onlangs is een periodieke evaluatie van de landbouwvrijstelling uitgevoerd. Het rapport van de evaluatie is aan de Tweede Kamer aangeboden. Volgens het onderzoeksbureau SEO is de regeling niet doeltreffend en ook niet doelmatig. De regeling kan volgens de onderzoekers niet gerechtvaardigd worden uit het realiseren van eventuele wenselijke neveneffecten. De conclusie is dat afschaffing van de landbouwvrijstelling met een overgangsregeling de logische beleidsoptie is.

De minister van LNV en de staatssecretaris van Financiën laten het aan een volgend kabinet over om de uitkomsten van de evaluatie te wegen en te beoordelen of vervolgstappen moeten worden genomen naar aanleiding van deze evaluatie.

Bron: Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit | DGA-EIA / 45760816 Wed, 20 Mar 2024 00:00:00 +0100