Rechtsherstel box 3 op basis van werkelijk behaald rendement

In een procedure voor Hof Den Bosch was de belastingheffing over het inkomen in box 3 voor het jaar 2017 in geschil. Het vermogen van de belanghebbende was ontstaan door een in een eerder jaar ontvangen letselschade-uitkering. De belanghebbende meende dat zijn inkomen in box 3 nihil bedroeg omdat de letselschade-uitkering was vrijgesteld van belastingheffing. De Belastingdienst legde de aanslag IB 2017 op naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 47.811.

Het hof oordeelde als volgt. Al het vermogen van een natuurlijke persoon, voor zover dat niet in box 1 of in box 2 van de inkomstenbelasting valt, behoort in beginsel tot de rendementsgrondslag van box 3. Dat geldt ook voor een ontvangen letselschade-uitkering, aangezien dergelijk vermogen door de wetgever niet is aangemerkt als een vrijgestelde bezitting. De herkomst van vermogen is niet van belang voor de vraag of het tot de rendementsgrondslag behoort. Evenmin is van belang of vermogen al dan niet vrij besteedbaar is.

Vervolgens was aan de orde of de belanghebbende recht had op rechtsherstel, gelet op het kerstarrest van de Hoge Raad. De wijze waarop de Belastingdienst rekening houdt met het kerstarrest is neergelegd in het Besluit rechtsherstel. Toepassing van dit besluit zou in dit geval niet leiden tot een vermindering van de aanslag omdat het voordeel uit sparen en beleggen dan op een hoger bedrag zou worden vastgesteld. Het hof heeft compensatie geboden in afwijking van het Besluit rechtsherstel door aansluiting te zoeken bij het werkelijk behaalde rendement. Dat is vastgesteld op € 36.000. Het hof heeft de aanslag dienovereenkomstig verminderd.

Bron: Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch | jurisprudentie | ECLINLGHSHE20223806, 20/00499 | 01-11-2022

Maatschap, die dak van woning verhuurt, is geen ondernemer

Voor de omzetbelasting is iedereen die een bedrijf zelfstandig uitoefent ondernemer. Een ondernemer is iemand die een economische activiteit verricht, ongeacht het oogmerk of het resultaat daarvan. Economische activiteiten zijn leveringen van goederen of het verrichten van diensten onder bezwarende titel, waarbij tussen de prestatie en de ontvangen vergoeding een rechtstreeks verband bestaat.

Een echtpaar ging een samenwerkingsverband aan in de vorm van een maatschap. De maatschap heeft als doel het beleggen in onroerende zaken. Het echtpaar heeft op de dag van oprichting van de maatschap een perceel bouwgrond gekocht, waarop zij een woning hebben laten bouwen. De maatschap verhuurt het dak van de woning inclusief btw aan de vrouw voor het plaatsen en exploiteren van zonnepanelen. De zonnepanelen zijn op de dag van aanvang van de verhuur op het dak van de woning geplaatst. De installateur heeft een factuur uitgereikt aan het echtpaar.

De maatschap heeft aangiften omzetbelasting gedaan waarin is verzocht om teruggaven van omzetbelasting met betrekking tot de bouw van het dak en de aanschaf en installatie van de zonnepanelen. Aanvankelijk is de gevraagde teruggaaf verleend. Vervolgens zijn naheffingsaanslagen opgelegd omdat belaste verhuur van het dak niet mogelijk is. Daardoor bestaat volgens de Belastingdienst geen recht op aftrek van voorbelasting.

Volgens de maatschap is de verhuur van een gedeelte van het dak aan één van haar maten een economische activiteit. Tussen de verhuur van het dak en de betaling van de huur bestaat volgens de maatschap een rechtstreeks verband, ook al is de huuropbrengst gering in vergelijking met de investering.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft de maatschap niet aannemelijk gemaakt dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen de verhuur van het dak en de verschuldigde huur. De rechtbank volgt de opvatting van de Belastingdienst dat de verhuur van het dak in dit geval afwijkt van andere gevallen waarin een dak wordt verhuurd voor de exploitatie van zonnepanelen. De rechtbank wijst op het feit dat het dak van de woning wordt verhuurd aan één van de maten en dat de maatschap geen activiteiten verricht aan een ander dan haar maten. Ten aanzien van de huurprijs van € 135 inclusief btw is niet aannemelijk dat dit een gebruikelijke vergoeding is voor de verhuur van het dak voor de exploitatie van zonnepanelen. De terugverdientijd van de kosten van de bouw van het dak bij een dergelijke huur bedraagt ruim 1.350 jaar. Dat is een aanwijzing dat geen sprake is van een economische activiteit. De maatschap heeft geen recht op aftrek van voorbelasting.

Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een rechtstreeks verband tussen de bouw van het dak en de verhuur daarvan ontbreekt. Ook al om die reden heeft de maatschap geen recht op aftrek van voorbelasting.

Bron: Rechtbank Noord-Holland | jurisprudentie | ECLINLRBNHO2023416, HAA 21/570 | 16-01-2023

UBO-register wordt minder toegankelijk door uitspraak Hof van Justitie EU

De vierde Europese anti-witwasrichtlijn schrijft voor dat de lidstaten van de EU gegevens van de uiteindelijk belanghebbenden (UBO’s) van vennootschappen in een register moeten opslaan. De gegevens in dat register moeten toegankelijk zijn voor:

  1. de bevoegde autoriteiten en Financial Intelligence Units (FIUs);
  2. meldingsplichtige instellingen voor het verplichte cliëntenonderzoek;
  3. personen en organisaties, die een legitiem belang kunnen aantonen.

In de vijfde anti-witwasrichtlijn is de laatste bepaling verruimd tot iedereen. Het Hof van Justitie EU heeft onlangs in een zaak over het Luxemburgse UBO-register geoordeeld dat die verruiming te ver gaat.

De minister van Financiën heeft in een brief aan de Tweede Kamer uiteengezet wat de gevolgen zijn van deze uitspraak voor het Nederlandse UBO-register. De Handelsregisterwet 2007 zal worden aangepast. Daarin is nu bepaald dat iedereen de volgende informatie van een UBO kan inzien: naam, geboortemaand en -jaar, nationaliteit, woonstaat en de aard en omvang van het gehouden belang.

De aangekondigde aanpassing houdt in dat de toegang tot gegevens beperkt wordt zoals hiervoor beschreven, dus tot personen en organisaties, die een legitiem belang kunnen aantonen. De tijdelijk stopgezette informatieverstrekking aan bevoegde autoriteiten en de FIU en meldingsplichtige instellingen wordt zo snel als mogelijk hersteld.

Onderzocht wordt op welke wijze personen en organisaties, die een legitiem belang kunnen aantonen, toegang tot UBO-informatie krijgen en hoe deze groep geïdentificeerd kan worden. Er wordt gedacht aan een lijst met objectieve indicatoren, aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of sprake is van een legitiem belang.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2022-0000328199 | 19-01-2023

Kamervragen over registratie van hypotheekgegevens

De minister van Financiën heeft Kamervragen beantwoord over de registratie van hypotheekgegevens door het Bureau Kredietregistratie (BKR). Op dit moment registreert het BKR hypotheken pas bij betalingsachterstanden van drie maanden of meer. Het BKR wil dat registratie bij het aangaan van woninghypotheken voor specifieke doelgroepen verplicht wordt. Het gaat dan om startersleningen, maatwerkleningen en energiebespaarhypotheken. Het BKR is een privaatrechtelijke stichting en geen onderdeel van de overheid. Het ministerie van Financiën heeft een wetsvoorstel in voorbereiding over kredietregistratie. Dat wetsvoorstel omvat meer publieke waarborgen voor gegevensverwerking bij kredietregistratie en regelt welke overeenkomsten worden geregistreerd. Kredietregistratie wordt een wettelijke taak met overeenkomstige bevoegdheden voor de minister van Financiën. Dit wetsvoorstel zal begin 2023 ter consultatie worden gelegd.

De minister ziet op dit moment geen reden om hypotheken voor de eigen woning altijd te registreren.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2023-0000004992 | 16-01-2023

Belastingrente verschuldigd over vermindering box 3-heffing

In een procedure voor Hof Arnhem-Leeuwarden was in geschil of de Belastingdienst rente moest vergoeden over terugbetalingen van de box 3-heffing over de jaren 2017 en 2018. De inspecteur had naar aanleiding van het kerstarrest van de Hoge Raad de opgelegde aanslagen IB/PVV 2017 en 2018 verminderd. Op grond van de wettelijke regeling wordt bij een vermindering van de aanslag geen belastingrente vergoed.

Het hof verwijst naar jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Het EHRM heeft in een aantal gevallen, ondanks het ontbreken van een nationale regeling op grond waarvan de belanghebbende recht zou hebben op een rentevergoeding, toch een genoegdoening toegekend. Het hof leidt daaruit af dat een rentevergoeding op zijn plaats is die aansluit bij de nationale wetgeving.

In deze procedure was niet in geschil dat de box 3-heffing in strijd met het Europese Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) is geheven. De belanghebbende heeft daarom recht op een passende vergoeding voor het als gevolg van de onverschuldigde betaling van belasting geleden verlies. Volgens het hof voldoet de rentevoet van de belastingrente aan het vereiste van een billijke genoegdoening. Naar het oordeel van het hof moet belastingrente worden vergoed over het tijdvak dat aanvangt op de dag na de betaling van de onverschuldigde box 3-heffing en dat eindigt op de dag voor de dag van de terugbetaling.

Bron: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLINLGHARL2023349, 20/00258, 20/00259 en 21/00470 | 16-01-2023

Eenzijdig wijzigingsbeding

Een werkgever kan met een beroep op een schriftelijk wijzigingsbeding een in de arbeidsovereenkomst voorkomende arbeidsvoorwaarde wijzigen. Dat kan alleen bij een zo zwaarwegend belang dat het belang van de werknemer, dat door de wijziging wordt geschaad, daarvoor moet wijken. De belangenafweging vindt plaats naar redelijkheid en billijkheid.

Een pensioenreglement bevatte een eenzijdig wijzigingsbeding. Op grond daarvan mocht de werkgever de regeling veranderen of stoppen indien sprake is van ingrijpende wijzigingen van omstandigheden of een zwaarwegend belang. De vraag, die aan de kantonrechter was voorgelegd, was of de werkgever met een beroep op het wijzigingsbeding de bestaande middelloonregeling mocht wijzigen in een andere pensioenregeling bij de expiratie van het oude pensioencontract. Een oudere werknemer verzette zich daartegen.

De kantonrechter moest beoordelen of de belangen van de werkgever bij wijziging van de pensioenregeling opwegen tegen het belang van de werknemer bij behoud van de middelloonregeling tot aan de pensioengerechtigde leeftijd of in ieder geval zo lang mogelijk. Daartoe is niet voldoende dat het de bedoeling is dat de Pensioenwet wordt gewijzigd. De kantonrechter vond begrijpelijk dat de werkgever daarop heeft willen anticiperen, maar ook dat de werkgever rekening moest houden met de specifieke situatie van werknemers die dichtbij de pensioengerechtigde leeftijd zitten. Het belang van de werknemer bij behoud van de pensioenregeling is gelegen in zekerheid ten opzichte van onzekerheid. Van belang vond de kantonrechter dat niet vaststond dat de werknemer er door de nieuwe beschikbare premieregeling er niet op achteruit zou gaan ten opzichte van de gegarandeerde pensioenuitkering onder de middelloonregeling.

De conclusie van de kantonrechter is dat het belang van de werkgever bij wijziging van de pensioenregeling niet zwaarder weegt dan het belang van de werknemer bij het behoud van de oude regeling. De kantonrechter hechtte belang aan het ontbreken van enige vorm van compensatie van de werknemer voor de onzekerheid en risico’s van de nieuwe regeling.

Bron: Rechtbank Rotterdam | jurisprudentie | ECLINLRBROT2023175, 9310958 | 12-01-2023

Willekeurige afschrijving bedrijfsmiddelen 2023

De regeling voor willekeurige afschrijving is tijdelijk verruimd voor aangewezen nieuwe bedrijfsmiddelen. Deze verruiming geldt zowel voor de vennootschapsbelasting als voor de inkomstenbelasting. De regeling houdt in dat in 2023 tot 50% van de aanschaffings- of voortbrengingskosten willekeurig mag worden afgeschreven. De bedrijfsmiddelen moeten voor 1 januari 2026 in gebruik zijn genomen. De regeling geldt alleen voor bedrijfsmiddelen waarvoor de verplichting tot aanschaffing in 2023 is aangegaan of waarvan de voortbrengingskosten in 2023 zijn gemaakt. De willekeurige afschrijving geldt eenmalig. Over de na de willekeurige afschrijving resterende boekwaarde dient in de volgende jaren regulier afgeschreven te worden.

De volgende bedrijfsmiddelen zijn uitgezonderd van de regeling willekeurige afschrijving:

  • gebouwen;
  • schepen;
  • vliegtuigen;
  • bromfietsen en motorrijwielen;
  • personenauto’s, die niet zijn bestemd voor het beroepsvervoer over de weg, tenzij uit het kentekenregister blijkt dat de CO2-uitstoot 0 g/km bedraagt;
  • immateriële activa;
  • dieren;
  • voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen en paden;
  • bedrijfsmiddelen, die zijn bestemd om ter beschikking te worden gesteld aan derden. N.B. Deze uitzondering geldt niet voor bedrijfsmiddelen, die zijn bestemd om voor korte duur te worden verhuurd aan opeenvolgende huurders; en
  • bedrijfsmiddelen, waarop willekeurig wordt afgeschreven, bijvoorbeeld met toepassing van de VAMIL.
Bron: Ministerie van Financiën | besluit | Nr. 2022-0000289823, Staatscourant 2022, Nr. 33377 | 26-12-2022

Schending Unierechtelijk verdedigingsbeginsel leidt tot vernietiging naheffing bpm

In een procedure over een naheffingsaanslag bpm heeft Hof Den Bosch vastgesteld dat de inspecteur het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel heeft geschonden. De inspecteur had de belanghebbende in de gelegenheid moeten stellen om te worden gehoord voordat hij de naheffingsaanslag oplegde. Dat heeft hij niet gedaan. Evenmin heeft de inspecteur feiten en omstandigheden aangevoerd die dat rechtvaardigen. Het hof heeft aan de schending van het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel geen gevolgen verbonden. Volgens het hof leidt schending alleen tot nietigverklaring van een genomen besluit wanneer de procedure zonder de schending een andere afloop had kunnen hebben. De conclusie van het hof is dat zonder de onregelmatigheid de naheffingsaanslag niet tot een lager bedrag zou zijn opgelegd.

De Hoge Raad heeft in cassatie de naheffingsaanslag vernietigd. Aangezien de inspecteur bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag heeft verminderd, moet ervan worden uitgegaan dat de belanghebbende bij het horen voorafgaand aan het opleggen van de naheffingsaanslag met feiten, omstandigheden en argumenten had kunnen komen die tot een ander besluit van de inspecteur zouden hebben geleid. Door de schending van het verdedigingsbeginsel kan niet worden vastgesteld of dat het geval zou zijn geweest. Die onzekerheid komt volgens de Hoge Raad voor risico van de inspecteur.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR20221917, 20/02604 | 22-12-2022

Opgave van aan derden uitbetaalde bedragen

De wijze van aanleveren van gegevens over aan derden uitbetaalde bedragen aan de Belastingdienst is gewijzigd. Het gaat om uitbetalingen voor werkzaamheden of diensten aan personen die niet bij de uitbetaler in dienst zijn en die geen ondernemer zijn. Voor het aanleveren van gegevens is van belang of de uitbetaler al dan niet inhoudingsplichtig is. Wie een loonheffingennummer heeft, is een inhoudingsplichtige uitbetaler. Wie geen loonheffingennummer heeft, is een niet-inhoudingsplichtige uitbetaler.

Een inhoudingsplichtige uitbetaler moet de volgende gegevens aanleveren:

  • persoonsgegevens, zijnde naam, adres, geboortedatum en burgerservicenummer (BSN) van de betrokkenen; en
  • de uitbetaalde bedragen.

Een niet-inhoudingsplichtige uitbetaler mag het BSN niet registreren en hoeft dit dus niet aan te leveren.

De gegevens over 2022 moeten vóór 1 februari 2023 bij de Belastingdienst worden aangeleverd. Dat kan via het gegevensportaal van de Belastingdienst of via Digipoort. Aanleveren via het gegevensportaal kan op drie manieren:

  • met een webformulier;
  • met het sjabloon Uitbetaalde Bedragen aan Derden (een spreadsheet);
  • met speciale software.

Aanleveren via Digipoort kan alleen via daartoe geschikte software.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 28-12-2022

Wetsvoorstel Wet toekomst pensioenen door de Tweede Kamer

De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel Wet toekomst pensioenen aangenomen. Het wetsvoorstel vloeit voort uit het in 2019 gesloten pensioenakkoord en ziet op pensioenregelingen in het kader van een loopbaan als werknemer of zelfstandige. De opbouw van pensioen gaat voortaan via een premieregeling, waarmee deelnemers een persoonlijk pensioenvermogen vormen. Bestaande pensioenafspraken moeten worden overgezet naar de nieuwe regeling. De fiscale wetgeving wordt aangepast aan het nieuwe stelsel en aan de overgang van oud naar nieuw.

Bij de behandeling van het wetsvoorstel is een groot aantal amendementen ingediend. Voorafgaand aan de stemming over het wetsvoorstel heeft de Kamer over de amendementen gestemd. Aangenomen amendementen betreffen onder meer:

  • de tussentijdse waardeoverdracht;
  • de verlaging van de startleeftijd naar 18 jaar;
  • het afschaffen van de wachttijd;
  • het handhaven van het uniform pensioenoverzicht (UPO);
  • een permanente geschilleninstantie;
  • de beleggingsvrijheid en bijbehorende zorgplichten van de premie-overeenkomst;
  • voortzetting van de dekking voor het nabestaandenpensioen;
  • een minimale termijn van 15 jaar bij vrijwillige voortzetting.

Als gevolg van door de Kamer ingediende amendementen heeft de regering een aantal aanpassingen van het wetsvoorstel voorgesteld. Daarnaast zijn enkele vergissingen hersteld. Een van de wijzigingen betreft het vervangen van het woord “vermogen” door “kapitaal” op een aantal plaatsen. Voor de aanspraak in de flexibele premieovereenkomst wordt het woord kapitaal gebruikt. Bij de vierde nota van wijziging was deze vervanging al in andere onderdelen van het wetsvoorstel doorgevoerd.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | wetsvoorstel | 2022-0000296251 | 20-12-2022