Bijtelling privégebruik voor drie auto’s

Een auto die een werkgever ter beschikking stelt aan een werknemer wordt altijd geacht ook voor privédoeleinden te worden gebruikt, tenzij overtuigend wordt aangetoond dat minder dan 500 kilometer per jaar privé met de auto wordt gereden. Wie dat wil aantonen, moet een betrouwbare rittenadministratie bijhouden. Een achteraf opgestelde of meerdere keren aangepaste rittenadministratie is volgens de rechter onvoldoende om de bijtelling te voorkomen. Bij gezinnen met meerdere rijbewijzen telt de Belastingdienst minimaal de twee duurste auto's bij.

Advocaat met zeven auto's

Een advocaat werkt via zijn eigen bv. Tussen 2013 en 2019 heeft zijn bv zeven auto's in eigendom of in lease gehad: een Audi A8 (2013-2015), een Mercedes Benz (2013-2017), een Citroën DS (2012-2019), een BMW cabrio (2015-2019), een Fiat 500 (2015-2019), een Volvo C70 (2016-2019) en een BMW i3 (vanaf 2019). De cataloguswaarde van deze auto’s loopt uiteen van € 17.994 tot € 136.412. Alleen voor de Citroën heeft de bv een bijtelling aangegeven. De advocaat is fiscaal jurist en kent de regels. Hij houdt bewust een blackbox bij, wat aantoont dat hij bekend is met de 500-kilometerregeling. Toch geeft hij slechts voor één goedkope auto een bijtelling aan, terwijl het gezin over zeven auto's beschikt. De Belastingdienst start in 2018 een boekenonderzoek. Volgens het Handboek loonheffing worden bij een gezin met twee rijbewijzen in beginsel de twee duurste auto's bijgeteld. De inspecteur telt voor 2013-2014 twee auto's bij en voor 2015-2019 zelfs drie auto's, omdat ook een schoonzus een auto gebruikt.

Meerdere keren aangepaste rittenadministraties

De advocaat legt rittenadministraties over om aan te tonen dat met de auto's minder dan 500 kilometer per jaar privé wordt gereden. Voor de Audi en BMW bestaat gedeeltelijk een digitale blackbox-registratie, maar deze wordt alleen in pdf overgelegd. Tegelijk levert hij een ordner met handmatige aanvullingen aan. Later volgen opnieuw gewijzigde versies. Voor andere auto's worden de rittenadministraties volledig achteraf opgemaakt. 

Gebreken en ongeloofwaardige verklaringen

De Belastingdienst constateert diverse gebreken: de tijdstippen van ritten ontbreken en verschillende verklaringen komen niet overeen met de via derdenonderzoek verkregen agenda. Tot slot worden met meerdere auto's snelheidsovertredingen begaan op plaatsen waar de advocaat niet aanwezig zou zijn geweest. De advocaat verklaart dat hij in 2015-2016 twee keer per dag naar zijn kantoor in de Zuidas reed, terwijl hij dat kantoor pas medio november 2016 kon gebruiken. Ook beweert hij dat zijn echtgenote twee keer per dag post bezorgde, terwijl hij secretariële ondersteuning had. De rechtbank noemt deze verklaringen ongeloofwaardig. Een rittenadministratie moet regelmatig worden bijgehouden. Achteraf opgestelde of meerdere keren aangepaste administraties hebben veel minder bewijskracht. De grens van 500 kilometer is zo laag dat zeer nauwkeurige registratie nodig is.

Bron: Rechtbank Gelderland | jurisprudentie | ECLI:NL:RBGEL:2025:7743 | 16-09-2025

Geen bron van inkomen door scheiding activiteiten

Winst bestaat uit het gezamenlijke bedrag van de winst die iemand geniet uit één of meer ondernemingen. Wie binnen één eenmanszaak meerdere activiteiten ontplooit zonder onderlinge samenhang, riskeert dat de Belastingdienst de activiteiten splitst en per activiteit beoordeelt of sprake is van een bron van inkomen. Dit kan betekenen dat structureel verlieslatende activiteiten niet langer kwalificeren als bron van inkomen. De kosten van die activiteiten zijn dan niet meer aftrekbaar, zelfs als andere activiteiten binnen dezelfde onderneming wel winstgevend zijn.

Eenmanszaak met twee totaal verschillende activiteiten

Een ondernemer drijft sinds 1993 een eenmanszaak met twee activiteiten. In Nederland verzorgt hij MBA-modulen op masterniveau. Daarnaast ontwikkelt hij groepsreizen naar West-Europa voor Braziliaanse bedrijven. De Belastingdienst start een boekenonderzoek en oordeelt dat beide activiteiten te verschillend zijn voor samenhang. De Nederlandse activiteiten betreffen onderwijs, terwijl de Braziliaanse activiteiten reisbureau-achtige werkzaamheden inhouden. De klantenkring, vaardigheden en geografische focus verschillen volledig. Dat de ondernemer één winst- en verliesrekening maakt, is onvoldoende. Ook het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt, omdat de inspecteur in 2019 expliciet heeft gewaarschuwd dat het volgen van eerdere aangiften geen vertrouwen wekt voor latere jaren.

Activiteiten separaat beoordelen

De rechtbank oordeelt in het voordeel van de inspecteur. Voor het aannemen van samenhang is nodig dat activiteiten elkaar versterken door vergelijkbare klanten, producten of vaardigheden. Per activiteit wordt beoordeeld of sprake is van een bron van inkomen. Hiervoor gelden drie voorwaarden: deelname aan het economisch verkeer, het oogmerk om voordeel te behalen en de objectieve verwachting dat dit voordeel redelijkerwijs kan worden behaald. De rechtbank oordeelt dat de Braziliaanse activiteiten niet voldoen aan de objectieve voordeelsverwachting. De ondernemer heeft structureel verlies geleden en alleen in 2000, 2006 en 2010 omzet behaald. 

Geen kostenaftrek en geen stakingsverlies

Omdat de Braziliaanse activiteiten geen bron van inkomen vormen, zijn de kosten niet aftrekbaar. De ondernemer betoogt dat hij een stakingsverlies mag nemen voor afwaardering van onderhanden werk, buitenlandse valuta en zijn pand in Brazilië. De rechtbank verwerpt dit volledig: zonder bron van inkomen bestaat geen aanleiding voor waardevermindering van activa.

Bron: Rechtbank Noord-Holland | jurisprudentie | ECLI:NL:RBNHO:2025:6843 | 15-01-2025

Controlerapport geen beschikking verliesverrekening

Verliezen kunnen alleen worden verrekend als deze bij beschikking zijn vastgesteld. Een controlerapport kwalificeert niet als een dergelijke beschikking. Zo’n rapport bevat geen formele vaststellingen. Het dient alleen ter ondersteuning bij het vaststellen van aanslagen. Een beroep op het vertrouwensbeginsel, omdat in het controlerapport een hoger te verrekenen verlies staat dan in de formele verliesbeschikkingen, slaagt dan ook niet. 

Boekenonderzoek 

Na een boekenonderzoek bij een bv stelt de inspecteur een verrekenbaar verlies vast, waarvan een deel wordt verrekend via carry-back. De rest blijft beschikbaar voor latere jaren. De inspecteur legt de resultaten van het boekenonderzoek vast in een controlerapport. Daarin staat per abuis een hoger bedrag aan verrekenbaar verlies, omdat geen rekening is gehouden met de carry-back. De bv stelt dat zij erop mag vertrouwen dat de verrekenbare verliezen in het controlerapport juist zijn berekend. De zaak komt uiteindelijk bij de rechtbank. 

Geen beschikking

De rechter oordeelt dat de bv geen gerechtvaardigd vertrouwen kan ontlenen aan de vermelding in het controlerapport. Hoewel dit rapport namens de inspecteur is opgesteld, kwalificeert het niet als een formele verliesbeschikking zoals de wet vereist. Daarnaast stelt de rechter dat de fout in het controlerapport voor de bv kenbaar had moeten zijn. De bv had redelijkerwijs kunnen weten dat het vermelde bedrag in het rapport onjuist was. Daarom biedt het vertrouwensbeginsel in dit geval geen bescherming. De inspecteur handelt correct door de formeel vastgestelde verliezen te hanteren. Dit oordeel wordt later bevestigd door het gerechtshof en de Hoge Raad.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLI:NL:HR:2025:1293 | 11-09-2025

Geen aftrek verlies door kunstmatige constructie

De Belastingdienst kijkt kritisch naar kunstbezit in bv's. De collectie moet een zakelijke functie vervullen binnen de onderneming, zoals decoratie in ontvangstruimtes of als onderdeel van een kunsthandel. Persoonlijke voorkeuren van de dga, huiselijke opstelling en het ontbreken van bedrijfsmatige activiteiten met de kunst zijn rode vlaggen. Voor fiscale erkenning van kunstverliezen gelden strenge eisen. Selectieve verkoop van alleen verliesgevende werken versterkt de indruk van fiscale manipulatie. Dit blijkt uit een uitspraak van rechtbank Gelderland, waarbij een slimme constructie met een dochtervennootschap wordt doorgeprikt.

Selectieve verkoop voor verliesrealisatie

Een projectontwikkelings bv bezit jarenlang een kunstcollectie van 82 werken, voornamelijk uit de Cobra-periode. In december 2017 richt de vennootschap een dochter-bv op. Twee dagen later verkoopt zij selectief 43 schilderijen aan deze dochter voor € 759.700. Dit zijn precies die werken waarvan de getaxeerde waarde lager ligt dan de boekwaarde. Zo realiseert de bv een boekverlies van € 907.145. Twee weken na de verkoop voegt de moedermaatschappij de dochter in haar fiscale eenheid. De Belastingdienst weigert de aftrek van het boekverlies.

Persoonlijke motieven zijn doorslaggevend

De rechtbank stelt vast dat de kunstcollectie is aangekocht ter bevrediging van persoonlijke behoeften van de dga. Verschillende feiten wijzen hierop. De dga heeft een persoonlijke voorkeur voor Cobra-kunst en de collectie hangt in het kantoorgedeelte van zijn woonhuis. De kunst vervult geen enkele functie binnen de onderneming. Na 2009 vindt geen nieuwe aankoop plaats en houdt de vennootschap geen administratie bij van de waardeontwikkeling. Tot de taxatie in 2017 toont belanghebbende geen interesse in de collectie als bedrijfsmiddel.

De constructie faalt

De selectieve verkoop verraadt het werkelijke motief. Alleen kunstwerken met een lagere getaxeerde waarde dan de boekwaarde worden overgedragen om bewust een fiscaal verlies te creëren. De gemachtigde bevestigt ter zitting openlijk dat deze fiscale weg wordt bewandeld om een boekverlies te realiseren. Het moment van oprichting van de dochtervennootschap, twee dagen vóór de verkoop, en de snelle fiscale eenheidsvorming ondersteunen het oordeel dat sprake is van een kunstmatige constructie zonder zakelijke grond.

Eerdere waarschuwing genegeerd

Uit het dossier blijkt dat de Belastingdienst al in 2009 tijdens een boekenonderzoek constateert dat de schilderijen uit persoonlijke motieven zijn aangekocht. Destijds werd afgesproken dat niet meer kan worden afgeschreven op de collectie. Deze eerdere bevinding wordt nu tegen de bv gebruikt.

Bron: Rechtbank Gelderland | jurisprudentie | ECLI:NL:RBGEL:2025:7610 | 09-09-2025

Minimumuurloon naar € 14,71

De bedragen van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag worden halfjaarlijks gewijzigd. Per 1 januari 2026 bedraagt het minimumuurloon voor iemand van 21 jaar of ouder € 14,71. Voor mensen die jonger zijn dan 21 jaar gelden van het wettelijk minimumuurloon afgeleide bedragen.

Leeftijd

Staffeling

Per uur

 21 jaar en ouder

 100,0% 

 € 14,71 

 20 jaar

 80,0% 

 € 11,77 

 19 jaar

 60,0% 

 € 8,83 

 18 jaar

 50,0% 

 € 7,36 

 17 jaar

 39,5% 

 € 5,81 

 16 jaar

 34,5% 

 € 5,07 

 15 jaar

 30,0% 

 € 4,41 

Voor werknemers die werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst in de beroepsbegeleidende leerweg (bbl), gelden in de leeftijd van 18 tot en met 20 jaar afwijkende bedragen.

 Leeftijd

 Staffeling

 Per uur

 20 jaar

 61,5% 

 € 9,05 

 19 jaar

 52,5% 

 € 7,72 

 18 jaar

 45,5% 

 € 6,69 

Het referentiemaandloon bedraagt per 1 juli 2025 bruto € 2.294,40.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | besluit | 2025-0000213859 | 30-09-2025

Vanaf 2027 extra belasting op fossiele brandstofauto van de zaak

Werkgevers die een auto van de zaak beschikbaar stellen aan werknemers, krijgen vanaf 1 januari 2027 te maken met een nieuwe fiscale maatregel. Het gaat om een zogenoemde pseudo-eindheffing van 12% op de cataloguswaarde van personenauto’s die op fossiele brandstof rijden en (mede) privé worden gebruikt. De maatregel is onderdeel van het klimaatbeleid en moet de overstap naar volledig elektrische mobiliteit versnellen. Waar de bijtelling terechtkomt bij de werknemer, treft deze extra belasting juist de werkgever. Daarmee wordt zakelijk fossiel rijden financieel een stuk minder aantrekkelijk.

De pseudo-eindheffing geldt alleen voor personenauto’s met CO₂-uitstoot, zoals benzine-, diesel- en hybride auto’s. Elektrische auto’s zijn dus uitgezonderd. Ook motoren en bestelauto’s vallen buiten de regeling. Een voorwaarde voor toepassing van de regel is dat sprake is van een werkgever-werknemerrelatie. In de praktijk betekent dit dat ook dga’s met een auto van de zaak onder deze regeling vallen.

De heffing bedraagt 12% van de cataloguswaarde, ongeacht het daadwerkelijke privégebruik. Woon-werkverkeer telt dus ook mee. De belasting wordt jaarlijks berekend en komt volledig voor rekening van de werkgever. Voor auto’s ouder dan 25 jaar wordt gekeken naar de waarde in het economisch verkeer. De werknemer merkt geen verschil wat betreft zijn loonstrook, maar de werkgever des te meer.

Voor auto’s die al vóór 1 januari 2027 ter beschikking zijn gesteld, geldt een overgangsregeling. Tot 17 september 2030 is dan nog geen pseudo-eindheffing verschuldigd. Voorgaande termijn lijkt ver weg, maar komt sneller dichterbij dan men denkt. De vrijstelling zit op de auto, niet op de werknemer. Een wisseling van bestuurder doet er niet toe, zolang het om dezelfde auto gaat.
Wat betekent dit voor de praktijk? Denk aan:

  • heroverweging van de autoregeling;
  • tijdige keuze bij leaseverlengingen; en
  • meer aandacht voor de contractuele formulering van ‘terbeschikkingstelling’.

En vooral: helderheid voor medewerkers.

Voor veel werkgevers is dit geen kleine wijziging. Zeker in branches waar elektrische alternatieven nog niet altijd praktisch zijn, zal deze maatregel vragen oproepen. Toch ligt er ook een kans. Wie zich nu goed voorbereidt, voorkomt verrassingen achteraf.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 15-09-2025

Onvoldoende bewijs voor btw-aftrek appartement

Wie een appartement met woonbestemming aanschaft en daarvoor btw-aftrek wil claimen, moet ervoor zorgen dat hij over zeer overtuigend bewijs beschikt dat het pand niet als woning wordt gebruikt. Dit blijkt uit een recente uitspraak van hof Arnhem-Leeuwarden. Een projectontwikkelingsbedrijf koopt in 2019 een luxe appartement van 160 m² aan de Nederlandse kust voor € 295.041 inclusief btw. Het appartement wordt met btw-optie verhuurd aan een zustervennootschap. De onderneming claimt aftrek btw van ruim € 280.000. Het appartement heeft alle kenmerken van een woning: drie slaapkamers, twee badkamers, een volledig ingerichte keuken met kookeiland, open haard en balkon met zeezicht. De bestuurder gebruikt het naar eigen zeggen uitsluitend voor zakelijke besprekingen, overnachtingen tijdens werkbezoeken en als uitvalsbasis voor projectontwikkeling.

Feitelijk gebruik

Het hof oordeelt dat niet aannemelijk is gemaakt dat het appartement uitsluitend zakelijk wordt gebruikt. Het bewijs schiet tekort. Het appartement is volledig als luxe woning ingericht. De twee overgelegde zwart-witfoto's tonen slechts een bureau en vergadertafel, maar geven geen beeld van de volledige inrichting. Het agenda-extract is achteraf opgesteld zonder objectieve ondersteuning zoals kilometeradministratie of rekeningafschriften. De bestuurder heeft daarnaast als enige een sleutel en de huurder heeft geen personeel. Het feitelijk gebruik is bepalend, niet de formele bestemming.

Gelijkheidsbeginsel faalt

Twee andere appartementen in hetzelfde complex hebben wel btw-aftrek gekregen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt, omdat de gevallen niet vergelijkbaar zijn. Deze eigenaren hebben elders woonruimte in dezelfde plaats. Zij wonen zelfs naast het kantoorappartement. Daarnaast heeft een van de appartementen geen keuken.

Bewijslast 

Deze uitspraak bevestigt de hoge bewijslast bij btw-aftrek voor woningachtig vastgoed. Ondernemers moeten objectieve documentatie verzamelen van uitsluitend zakelijk gebruik, het pand duidelijk als kantoor inrichten en registraties bijhouden van zakelijke activiteiten. Extra voorzichtigheid geldt bij appartementen met een woonbestemming en luxe vastgoed in recreatiegebieden, wanneer één persoon exclusieve toegang tot het pand heeft en wanneer het pand als woning is ingericht. 

Bron: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLI:NL:GHARL:2025:5444 | 01-09-2025

Invoering loontransparantie uitgesteld tot 2027

De invoering van de Europese Richtlijn Loontransparantie in Nederland is uitgesteld tot 1 januari 2027. Oorspronkelijk moest de wet uiterlijk op 7 juni 2026 ingaan, maar dat blijkt niet haalbaar. De overheid heeft meer tijd nodig om de regels goed uit te werken. Het doel is dat werkgevers de nieuwe verplichtingen straks effectief kunnen uitvoeren, met zo min mogelijk administratieve lasten. De overheid wil het wetsvoorstel nog vóór eind 2025 aanbieden aan de Raad van State. Daarna volgt de behandeling in het parlement in 2026. Werkgevers met 150 of meer werknemers moeten dan voor het eerst rapporteren over het kalenderjaar 2027, in plaats van 2026. Voor werkgevers met 100 tot 150 werknemers blijft de oorspronkelijke planning van 7 juni 2031 uit de Europese richtlijn gelden. 

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | overig | 21501-31-800 | 14-09-2025

Leegwaarderatio geldt niet bij bloot eigendom overdrachtsbelasting

Een stel koopt een woning onder voorbehoud van gebruik en bewoning voor de verkoper. Het stel krijgt te maken met een naheffing overdrachtsbelasting. Het stel betaalt € 200.000 voor het bloot eigendom van de woning. Zij stellen dat voor de waardering van het gebruiksrecht de leegwaarderatio geldt, net zoals deze ratio wordt toegepast bij inkomstenbelasting en erfbelasting. Deze ratio zorgt voor een korting van 55% op de waarde van verhuurde woningen. Toegepast op de geschatte vrije verkoopwaarde komt dit uit op een bloot eigendomswaarde van € 190.000 tot € 225.000. Het stel vindt het logisch dat dezelfde waarderingsregels gelden voor alle belastingen.

De Belastingdienst houdt vast aan een waarde van € 295.000 voor het bloot eigendom. De inspecteur past een huuranalogie toe en berekent wat de woning oplevert bij verhuur (€ 1.800 per maand). Daarbij houdt hij rekening met de geschatte levensverwachting van de 72-jarige gebruiksgerechtigde (12,1 jaren) en de door haar gedragen kosten (€ 2.200 per jaar). De inspecteur benadrukt dat gebruik en bewoning verschilt van verhuur en dat elke belasting eigen waarderingsregels kent.

De rechtbank geeft de Belastingdienst gelijk en bevestigt dat de leegwaarderatio niet geldt voor overdrachtsbelasting. De rechter verduidelijkt twee belangrijke principes:

  1. Verschillende wettelijke basis
    De Wet belastingen van rechtsverkeer bevat geen bepalingen over een leegwaarderatio. Elke belasting heeft eigen waarderingsregels. Wat geldt voor de inkomstenbelasting, geldt niet automatisch voor de overdrachtsbelasting.
  2. Ander type recht
    Gebruik en bewoning verschilt van verhuur. De leegwaarderatio is specifiek ontwikkeld voor huurwoningen, niet voor voorbehouden gebruiksrechten.

De rechtbank acht de berekening van de Belastingdienst aannemelijk. De huurwaardeberekening is gebaseerd op markthuurgegevens van vergelijkbare woningen in de regio. Voor de inschatting van de duur gebruikt de Belastingdienst gepubliceerde statistieken over levensverwachting en de kans op verpleeghuisopname. De uitspraak bevestigt dat overdrachtsbelasting een transactiebelasting is die zo dicht mogelijk aansluit bij de werkelijke marktwaarde.

Hoewel deze uitspraak specifiek gaat over gebruik en bewoning, heeft zij bredere betekenis voor alle gevallen waarbij bloot eigendom wordt overgedragen. De rechtbank benadrukt dat voor overdrachtsbelasting altijd de waarde in het economisch verkeer maatgevend is.

Bron: Rechtbank Noord-Holland | jurisprudentie | ECLI:NL:RBNHO:2025:8880 | 23-09-2025

Proceskostenvergoeding bij intrekken beroep

Een vrouw trekt haar beroep in, nadat de Belastingdienst in hoger beroep de verzuimboete vernietigt. Zij verzoekt om vergoeding van de proceskosten, het griffierecht en de wettelijke rente. De vrouw stelt dat zij recht heeft op een proceskostenvergoeding, omdat de Belastingdienst haar in het gelijk stelt door de verzuimboete in te trekken. Zij wijst erop dat haar gemachtigde professionele rechtsbijstand heeft verleend. De Belastingdienst komt tegemoet door de verzuimboete te vernietigen, maar verzet zich tegen de proceskostenvergoeding. De inspecteur stelt dat de gemachtigde van eiseres werkt voor een stamrecht-bv, die naar zijn aard niet kan worden gezien als een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent. Hij betwist daarmee of sprake is van professionele rechtshulp die voor vergoeding in aanmerking komt.

Proceskostenvergoeding 

De rechter kent de proceskostenvergoeding toe. Het standpunt van de Belastingdienst over de stamrecht-bv wordt verworpen, omdat niet de bv, maar de persoon zelf als gemachtigde optreedt. De rechter past de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toe. Deze voorziet in de mogelijkheid een proceskostenvergoeding toe te kennen wanneer een beroep wordt ingetrokken naar aanleiding van het tegemoetkomen door het bestuursorgaan. Omdat de Belastingdienst de verzuimboete intrekt nadat het beroep werd ingesteld, ontstaat het recht op kostenveroordeling. Voor de berekening van de hoogte van de vergoeding gebruikt de rechter het Besluit proceskostenvergoeding bestuursrecht, dat uitkomt op € 534 voor het indienen van een beroepschrift. Het griffierecht van € 48 moet eveneens worden vergoed. Bij te late betaling is wettelijke rente verschuldigd vanaf vier weken na de datum van de uitspraak. 

De rechter wijst het verzoek om vergoeding van bezwaarkosten af, omdat eiseres het bezwaar zelf heeft ingediend zonder rechtsbijstand en zij daarnaast geen proceskostenvergoeding voor de bezwaarprocedure heeft gevraagd.

Betekenis voor de praktijk

Deze uitspraak verduidelijkt wanneer belastingplichtigen hun proceskosten kunnen verhalen op de Belastingdienst. Belangrijk is dat de tegemoetkoming plaatsvindt nadat het beroep is ingesteld. Een vroegere tegemoetkoming leidt niet tot een kostenveroordeling.

Voor adviseurs geldt dat professionele rechtsbijstand in principe voor vergoeding in aanmerking komt, ongeacht de rechtsvorm van het kantoor. De persoon die daadwerkelijk als gemachtigde optreedt is bepalend, niet de onderliggende bedrijfsstructuur.

Bron: Rechtbank Noord-Nederland | jurisprudentie | ECLI:NL:RBNNE:2021:635 | 24-02-2021