Vrijstelling vennootschapsbelasting vereniging

Verenigingen en stichtingen zijn vennootschapsbelastingplichtig indien en voor zover zij een onderneming drijven. Er geldt een vrijstelling voor verenigingen en stichtingen als de winst in een jaar niet meer bedraagt dan € 15.000 of als de winsten van het jaar en de vier voorafgaande jaren tezamen niet meer bedragen dan € 75.000. Als in een van deze vijf jaren een verlies geleden wordt, wordt de winst voor dat jaar gesteld op nihil. Volgens de parlementaire moet de winstdrempel voorkomen dat grote verenigingen en stichtingen met professionele ondernemingen een beroep op de vrijstelling doen. Om deze reden is opgenomen dat de winst in een verliesjaar op nihil wordt gesteld.

Een vereniging behaalde in het eerste jaar van haar bestaan een winst van € 9.884. In het tweede jaar bedroeg de winst € 28.433 en in het derde jaar € 31.414. De vereniging deed over het derde jaar een beroep op de vrijstelling van vennootschapsbelasting omdat de cumulatieve winstdrempel van € 75.000 nog niet was gehaald. Hof Arnhem-Leeuwarden was van oordeel dat een grammaticale uitleg van de wettekst daartoe geen ruimte biedt. De vereniging voldeed in het derde jaar niet aan de eerste winstgrens, omdat de winst van het jaar meer bedroeg dan € 15.000. De vereniging voldeed evenmin aan de tweede winstgrens, omdat zij nog geen vijf jaren bestond en daarom niet aan het vereiste van vier voorafgaande jaren kon voldoen. Volgens het hof kan uit de parlementaire geschiedenis niet worden opgemaakt dat bedoeld is om de tweede winstgrens van € 75.000 ook van toepassing te laten zijn als een vereniging of stichting korter dan vijf jaren geleden is opgericht.

Op grond van een besluit uit 2008 kan een pro rata-benadering van de tweede winstgrens een tegemoetkoming vormen voor verenigingen en stichtingen die nog geen vijf jaren bestaan. Op basis van de pro rata-benadering blijven verenigingen en stichtingen waarvan de jaarwinst hoger is dan € 15.000 alsnog buiten de belastingheffing als zij de naar rato berekende tweede winstgrens niet overschrijden. In dit geval zou de tweede winstgrens uitkomen op een bedrag van € 45.000. Dat bedrag werd door de vereniging in deze procedure echter overschreden.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLINLGHARL2020467, 18/01080 | 06-02-2020

Toelichting fiscale gevolgen Brexit

In een besluit heeft de staatssecretaris van Financiën een toelichting gegeven op de fiscale gevolgen van de Brexit gedurende de overgangsperiode van 1 februari 2020 tot en met 31 december 2020. Tijdens deze overgangsperiode blijft het gemeenschapsrecht voor het grootste deel gelden en is nationaal overgangsrecht niet nodig. De inwoners van het Verenigd Koninkrijk (VK) worden tijdens de overgangsperiode beschouwd als inwoners van een EU-lidstaat. Dit betekent onder andere het volgende:

  • Inwoners van het VK kunnen het gehele belastingjaar 2020 kwalificerende buitenlandse belastingplichtige zijn.
  • Inwoners van het VK behouden onder voorwaarden het recht op het belastingdeel van de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
  • Werkgevers kunnen de regelingen met betrekking tot het anoniementarief en de identificatieplicht ongewijzigd uitvoeren voor onderdanen van het VK.
  • De afdrachtvermindering zeevaart bedraagt voor een zeevarende, die in het VK woont, 40% van de loonsom.
  • De regeling afdrachtvermindering S&O blijft van toepassing op werkzaamheden die in het VK worden verricht.
  • De deelnemingsvrijstelling geldt ongewijzigd voor een deelneming in het VK.
  • Voor fiscale eenheden met een top- of tussenmaatschappij in het VK verandert de regeling niet.
  • In het kader van voorkoming van dubbele belasting kan een in Nederland woonachtige werknemer in dienst van een in het VK gevestigde werkgever, gedurende het belastingjaar 2020, gebruik blijven maken van de onderworpenheidsfictie als aan de overige voorwaarden daarvoor is voldaan.
  • Bij het opleggen van een conserverende aanslag inkomstenbelasting bij emigratie naar het VK behoeft tot en met 31 december 2020 geen zekerheid te worden gesteld.
  • Een betalingsregeling voor exitheffingen inkomsten- of vennootschapsbelasting blijft tot en met 31 december 2020 mogelijk voor inwoners van het VK.

Ook voor de indirecte belastingen geldt dat het VK tot en met 31 december 2020 wordt behandeld als ware het een lidstaat van de EU.

Bron: Ministerie van Financiƫn | besluit | 2020-20786, Staatscourant 2020 nr. 6891 | 06-02-2020

Uitstel verplicht gebruik eHerkenning

In verband met de ophef over het verplichte gebruik van eHerkenning geeft de Belastingdienst ondernemers die zelf aangifte loonheffing doen uitstel tot 1 juli 2020. Dit in verband met het nieuwe inlogmiddel eHerkenning. Het uitstel betreft zowel het doen van aangifte als de betaling. Het uitstel wordt automatisch verleend. De Belastingdienst zal de groep ondernemers voor wie dit geldt binnenkort per brief informeren.

Bron: Belastingdienst | publicatie | 06-02-2020

Aan transitievergoeding gelijkwaardige cao-voorziening

Bij ontbinding van een arbeidsovereenkomst op initiatief van de werkgever heeft de werknemer recht op een transitievergoeding. De werkgever hoeft echter geen transitievergoeding te betalen wanneer in de geldende cao een aan de transitievergoeding gelijkwaardige voorziening is getroffen.

In een procedure voor Hof Den Bosch was in geschil of de in de cao opgenomen voorziening bij ontslag gelijkwaardig was aan de transitievergoeding. De ontslagen werkneemster had in aanvulling op het recht WW op grond van de cao aanspraak op een bovenwettelijke uitkering, een aansluitende uitkering en een extra aansluitende uitkering. Het totaal van deze voorzieningen kon oplopen tot 3,5 keer de hoogte van de transitievergoeding. Het hof was van oordeel dat de in de cao opgenomen voorzieningen gelijkwaardig zijn aan de wettelijke transitievergoeding. Het feit dat de werkgever in het kader van een minnelijke regeling aan de werkneemster en haar directe collega’s heeft aangeboden een transitievergoeding te betalen, welke regeling door de collega’s wel en door de werkneemster niet is geaccepteerd, maakt volgens het hof niet dat de voorzieningen uit de cao niet gelijkwaardig aan de wettelijke transitievergoeding zijn.

Bron: Hof Den Bosch | jurisprudentie | ECLINLGHSHE2020203, | 30-01-2020

Geen kinderbijslag door mini-job in Duitsland

Binnen de Europese Unie geldt het beginsel dat de socialezekerheidswetgeving van slechts één van de lidstaten van toepassing is. Een van de uitgangspunten van de EU-regelgeving is dat de wetgeving van toepassing is van de lidstaat waar iemand in loondienst werkt, zelfs als deze persoon in een andere lidstaat woont. Volgens het Hof van Justitie EU mag een lidstaat afwijken van dit beginsel door onder bepaalde voorwaarden aan een migrerende werknemer gezinsbijslagen of een ouderdomspensioen toe te kennen. De lidstaat is daartoe niet verplicht.

Volgens de Nederlandse wetgeving is een ingezetene hier niet verzekerd voor de sociale verzekeringen als hij in een andere lidstaat werkt. Dat geldt ook als deze migrerende werknemer in geen recht heeft op uitkering op grond van de wetgeving van de werklidstaat.

De Hoge Raad heeft, na beantwoording van de prejudiciële vragen door het Hof van Justitie EU, geoordeeld dat een inwoonster van Nederland met een beperkte dienstbetrekking in Duitsland (een zogeheten mini-job) geen recht heeft op kinderbijslag. De uitsluiting van de sociale verzekering in Nederland is niet in strijd met het recht van de EU. Op grond van de mini-job was de socialezekerheidswetgeving van Duitsland van toepassing. Volgens de Duitse wetgeving heeft iemand met een mini-job geen recht op uitkering van toeslagen als de kinderbijslag.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR202018, 16/03747 bis | 30-01-2020

Gebruikelijkloonregeling niet van toepassing door omvang werkzaamheden

Een werknemer met een aanmerkelijk belang in de vennootschap waarvoor hij werkt, moet voor zijn werkzaamheden ten minste een gebruikelijk loon ontvangen. Dat is het hoogste van de volgende bedragen:

  • 75% van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking;
  • het hoogste loon van de andere werknemers van de vennootschap;
  • € 46.000.

De gebruikelijkloonregeling is niet van toepassing als de werkzaamheden voor de vennootschap beperkt van omvang zijn en het loon daarvoor niet hoger zou zijn dan € 5.000.

De Belastingdienst legde een aanslag inkomstenbelasting op aan de dga van een bv voor een gebruikelijk loon van € 15.000. De dga bestreed de aanslag. Omdat de dga geen aangifte had gedaan, werd de bewijslast omgekeerd en verzwaard. De rechtbank merkte daarbij op dat ter zake van niet of onvoldoende gemotiveerd betwiste feiten geen bewijs geleverd hoeft te worden. Volgens de rechtbank is de dga in de verzwaarde bewijslast geslaagd. Voor zover de dga al werkzaamheden heeft verricht voor de bv waren deze zo beperkt van omvang dat het loon daarvoor niet meer dan € 5.000 zou hebben bedragen. De bv werd feitelijk bestuurd door de vader van de dga, die zelfstandig bevoegd bestuurder van de bv was. De dga was zelf student en verbleef voor de studie in het buitenland. De bv exploiteerde enkele onroerende zaken. De huurders correspondeerden rechtstreeks met werknemers van het vastgoedconcern van de vader van de dga. In het dossier ontbraken concrete aanknopingspunten dat de dga meer werkzaamheden zou hebben verricht dan enkele formele bestuurshandelingen. De rechtbank heeft de aanslag inkomstenbelasting verminderd tot nihil.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBZWB20195523, BRE 18/2848 en BRE 18/2849 | 23-01-2020

Kamervragen effectiviteit lage-inkomensvoordeel

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft Kamervragen over de effectiviteit van het lage-inkomensvoordeel (LIV) beantwoord. Het LIV is een tegemoetkoming voor werkgevers die werknemers in dienst hebben met een loonniveau van 100 tot 125% van het wettelijk minimumloon. Uit onderzoek is gebleken dat het aantal werkenden op dit loonniveau na de invoering van het LIV licht is gestegen. Het gaat om tussen de 3.000 en 23.000 extra werkende personen. In de jaren 2018 en 2019 is ongeveer € 1 miljard uitbetaald aan het LIV. Hoewel de regeling van het LIV niet alleen bedoeld is om extra mensen aan het werk te krijgen, maar ook om banen te behouden, kan een berekening worden gemaakt van de gemiddelde uitgave per extra werkende. Die komt uit op € 76.000. De minister is in gesprek met werkgevers over een effectievere invulling van de instrumenten uit de Wet tegemoetkoming loondomein, waaronder het LIV. In het voorjaar van 2020 zal de minister de Kamer over de resultaten van deze gesprekken informeren.

Het jeugd-LIV is een tegemoetkoming voor de verhoging van het wettelijk minimumloon voor 18- tot en met 22-jarigen. Doel van deze regeling is het beperken van mogelijke negatieve gevolgen voor de werkgelegenheid van de verhoging van het minimumjeugdloon. Het jeugd-LIV kost ongeveer € 125 miljoen per jaar. De verhoging van het minimumjeugdloon heeft volgens onderzoek nauwelijks invloed gehad op de arbeidsparticipatie van jongeren. Het jeugd-LIV is met ingang van 2020 gehalveerd en wordt in 2024 afgeschaft.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken | publicatie | 2019-0000184546 | 23-01-2020

Subsidieregeling SLIM op 2 maart open

De subsidieregeling SLIM (stimuleringsregeling leren en ontwikkelen in mkb-ondernemingen) wordt op 2 maart opengesteld. Vanaf die datum tot 31 maart is €15 miljoen beschikbaar voor ondernemers in het mkb voor zaken als het oprichten van een bedrijfsschool, loopbaanadviezen voor personeel of het volgen van een (deel van een) mbo-opleiding. In september volgt een tweede openstelling. Het maximale subsidiebedrag per aanvraag is € 25.000. De regeling wordt uitgevoerd door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken | publicatie | 23-01-2020

Uniforme wachttijd in Regeling onwerkbaar weer

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is in een brief aan de Tweede Kamer ingegaan op de invoering van een uniforme wachttijd in de Regeling onwerkbaar weer.

Door de invoering van de Wet arbeidsmarkt in balans (Wab) per 1 januari 2020 is de hoogte van de WW-premie die werkgevers afdragen niet langer afhankelijk van de sector waarin de werkgever actief is. De WW-sectorfondsen, waaruit de eerste zes maanden van de WW werden gefinancierd, zijn vervallen. Dat heeft gevolgen voor WW-uitkeringen wegens onwerkbaar weer. Bij de behandeling van de Wab heeft de Tweede Kamer verzocht om een uniforme wachttijd in te voeren. De minister heeft na overleg met sociale partners besloten om een wachttijd van twee dagen in te voeren. Voor onwerkbaar weer wegens langdurige regen geldt een wachttijd van 19 dagen. Na de wachtdagen geldt een uitzondering op de loondoorbetalingsplicht van de werkgever en kan, met inachtneming van de betreffende cao, een beroep op een WW-uitkering worden gedaan wegens buitengewone natuurlijke omstandigheden.

De wachttijd geldt vanaf 1 januari 2020. Werkgevers dienen dagelijks een melding te doen van het onwerkbare weer bij het UWV. Het UWV controleert aan de hand van KNMI-gegevens of zich inderdaad onwerkbare weersomstandigheden voordoen en zal steekproefsgewijs controleren of werkzaamheden worden verricht. Een concept van de Regeling onwerkbaar weer is bij de brief gevoegd. De eerder aangekondigde Calamiteitenregeling, waarmee de regeling onwerkbaar weer wordt samengevoegd met de werktijdverkortingsregeling, kan niet eerder in werking treden dan in de winter van 2021-2022.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken | publicatie | 2019-0000180890 | 16-01-2020

Landbouwnormen 2019 gepubliceerd

Het Platform Landbouw heeft de ‘Landelijke Landbouwnormen 2019’ gepubliceerd. Deze publicatie bevat de normbedragen voor 2019 voor de meest gangbare kostenposten en voor bepaalde bedrijfsmiddelen en voorraden voor agrarische bedrijven. Deze normen gelden alleen voor ondernemers en alleen voor agrarische activiteiten in Nederland. Ondernemers moeten de normen gebruiken om de jaarwinst van hun bedrijf te bepalen en bij de verwerking daarvan in de aangiften inkomstenbelasting en/of vennootschapsbelasting. Alle bedragen in de Landbouwnormen worden vermeld exclusief omzetbelasting.

Voor de biologische land- en tuinbouw zijn er geen aparte normen, omdat deze sector te divers is om er normen voor te ontwikkelen. Afwijken van de landbouwnormen is alleen in uitzonderlijke gevallen toegestaan. Afwijkingen moeten in de aangifte inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting worden vermeld, met opgave van redenen voor de afwijking. De normbedragen zijn gebaseerd op kostprijsberekeningen. Bij eigen verbruik en privégebruik is geen sprake van normen, maar van richtbedragen. Van de richtbedragen mag worden afgeweken mits aannemelijk gemaakt kan worden waarom deze niet van toepassing zijn.

Het Platform Landbouw is een samenwerkingsverband van de Belastingdienst en LTO Nederland.

Bron: Belastingdienst | publicatie | 16-01-2020