Aanpassing besluit internationale waardeoverdracht van pensioen

Naar aanleiding van twee arresten van het Hof van Justitie EU heeft de staatssecretaris van Financiën een besluit over de internationale waardeoverdracht van pensioen aangepast. Door de wijziging zijn twee eerder gestelde voorwaarden aan de internationale waardeoverdracht van pensioenkapitaal van werknemers aan fiscaal niet-aangewezen pensioenuitvoerders binnen de EU, de EER of Zwitserland vervallen. Vervallen zijn de voorwaarden, dat:

  • de afkoopmogelijkheden in het andere land niet ruimer mogen zijn dan de afkoopmogelijkheden op grond van de Pensioenwet; en
  • de buitenlandse ontvangende pensioenuitvoerder een overeenkomst sluit met de Belastingdienst waarin de buitenlandse pensioenuitvoerder aansprakelijkheid aanvaardt voor de door de gerechtigde werknemer verschuldigde belasting en revisierente ter zake van belastbare feiten met betrekking tot het overgedragen pensioen dan wel dat de werknemer zekerheid stelt.

Het vervallen van de voorwaarden werkt terug tot 16 november 2023, de datum waarop het Hof van Justitie EU de arresten heeft gewezen.

Bron: Ministerie van Financiën | besluit | nr. 2024-6955, Staatscourant 2024, Nr. 10467 | 03-04-2024

Alternatieve dekkingsopties voor maatregelen uit Belastingplan 2024

Bij de behandeling van het Belastingplan 2024 heeft de Eerste Kamer inhoudelijke bezwaren geuit tegen vijf daarin opgenomen maatregelen. Het betreft de wijziging van de 30%-regeling, de afschaffing van de inkoopvrijstelling in de dividendbelasting, de verhoging van het hoge tarief in box 2 van 31% naar 33%, de verhoging van het tarief in box 3 van 34% naar 36% en de verhoging van de bankenbelasting. De staatssecretaris heeft destijds toegezegd om bij de voorjaarsbesluitvorming met alternatieve maatregelen te komen. In een brief aan de Eerste Kamer voldoet hij aan zijn toezegging. De staatssecretaris wijst erop dat de voorjaarsbesluitvorming nog niet is afgerond.

Gegeven de demissionaire status van het kabinet is de uiteindelijke keuze aan het parlement. De hiervoor genoemde maatregelen zijn op initiatief van de Tweede Kamer genomen en door beide Kamers aangenomen. Wanneer wordt gekozen voor alternatieven zullen deze maatregelen worden opgenomen in het Belastingplan 2025.

Overzicht mogelijke alternatieve maatregelen

Het kabinet heeft zo veel mogelijk gezocht naar alternatieven binnen het domein van de afzonderlijke amendementen.

1. Afschaffen inkoopfaciliteit.

Het kabinet vindt het verstandig wanneer het parlement zou besluiten tot een alternatief voor het afschaffen van de inkoopfaciliteit. Alternatieve dekkingsopties zijn de afschaffing van negatief geëvalueerde regelingen in de omzetbelasting, het verhogen van de Aof-premie of aanpassingen in de tarieven van de vennootschapsbelasting. Dat kan zijn het verhogen van het opstaptarief, een verlaging van de schijfgrens of een verhoging van het reguliere Vpb-tarief. De laatste optie wordt gezien als het meest schadelijk voor het vestigingsklimaat van de aanpassingen in de Vpb.

2. Verhogen bankenbelasting

Er zijn geen geschikte alternatieven voor handen om de inkomstenderving van het terugdraaien van de verhoging van de bankenbelasting te compenseren bij dezelfde groep.

3. Verhoging tarief box 2

Het hoge tarief in box 2 is door het amendement op het Belastingplan 2024 te hoog geworden ten opzichte van het tarief in box 1. Het eerste alternatief is om een verlaging van het hoge tarief te financieren uit een versobering van de mkb-winstvrijstelling. Het tweede alternatief is een verhoging van het lage box 2-tarief.

4. Verhoging tarief box 3

Voor het terugdraaien van de verhoging van het tarief in box 3 ziet het kabinet drie alternatieve dekkingsopties. De eerste is een verhoging van het eigen woningforfait. De tweede is een verhoging van de tarieven in de schenk- en erfbelasting met 1,9%-punt. De derde optie is een verlaging van het heffingvrije vermogen in box 3 van € 58.026 naar € 46.455. De staatssecretaris wijst erop dat de tarieven van box 2 en box 3 niet te veel uiteen mogen lopen.

5. Versobering 30%-regeling

De Eerste Kamer heeft een motie aangenomen om de evaluatie van de 30%-regeling naar voren te halen en op basis van deze evaluatie met een alternatief te komen voor de versobering van deze regeling. De staatssecretaris verwacht voorlopige conclusies van de evaluatie vóór het debat over de Voorjaarsnota te kunnen aanbieden aan de Kamers. De tussenrapportage zal een overzicht bevatten van alternatieve maatregelen. De eindrapportage wordt in juli verwacht.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2024-0000211643 | 04-04-2024

Regelgeving scheuren grasland

Voor het scheuren, doodspuiten of vernietigen van grasland gelden afhankelijk van de grondsoort verschillende perioden, waarin dit is toegestaan en gelden verschillende voorwaarden. Hieronder volgt een overzicht van de regelgeving die geldt voor het voorjaar. 
 
Zand- en lössgrond

Op zand- en lössgrond mag grasland tussen 1 februari en 10 mei vernietigd worden als direct daarna een stikstofbehoeftig gewas wordt gezaaid. Niet toegestaan zijn onder meer erwten, luzerne, spelt en zomergerst. Na vernietiging van de graszode mag alleen nog een bemesting met stikstof plaatsvinden, indien uit een representatief grondmonster (scheurmonster) blijkt dat dit noodzakelijk is. Dit grondmonster moet zo laat mogelijk voor het bemesten worden genomen. 
 
Wanneer direct na het scheuren maïs, consumptie- of fabrieksaardappelen worden geteeld, vindt er een korting van 65 kg per ha op de stikstofgebruiksnorm plaats. Bij deze gewassen hoeft geen scheurmonster genomen te worden. De korting op de stikstofgebruiksnorm geldt niet wanneer het gras, dat vernietigd wordt, het vorige najaar is ingezaaid als verplicht vanggewas na maïs of als niet-vlinderbloemige groenbemester. 
 
Tussen 11 en 31 mei mag grasland op zand- en lössgrond alleen gescheurd worden als direct daarna weer gras wordt ingezaaid. In dit geval geldt een bemonsteringsplicht als men na de vernietiging van de graszode een stikstofbemesting wil toepassen. 

Klei- en veengrond

Op klei- en veengrond mag grasland vernietigd worden tussen 1 februari en 15 september. Indien men de grond wil bemesten met een stikstofhoudende meststof, moet uit een representatief grondmonster (scheurmonster) blijken dat de aanwezige hoeveelheid stikstof in de grond te laag is voor de stikstofbehoefte van het te zaaien gewas. Het grondmonster moet zo laat mogelijk voor het bemesten worden genomen. Het gewas moet bemest worden volgens het advies behorend bij het grondmonster. 

Regels klei- en veengrond voor derogatiebedrijven in NV-gebied

Derogatiebedrijven op klei- en veengrond in NV-gebieden mogen grasland tussen 1 februari en 10 mei vernietigen, indien direct daarna een stikstofbehoeftig gewas wordt geteeld. Indien men dit gewas wil bemesten met een stikstofhoudende meststof, moet uit een representatief grondmonster (scheurmonster) blijken dat de aanwezige hoeveelheid stikstof in de grond te laag is voor de stikstofbehoefte van het gewas. Het grondmonster moet zo laat mogelijk voor het bemesten worden genomen. Het gewas moet bemest worden volgens het advies behorend bij het grondmonster. 

Wanneer direct na het scheuren maïs wordt geteeld, vindt er een korting van 65 kg per ha op de stikstofgebruiksnorm plaats. Er hoeft dan geen scheurmonster genomen te worden. De korting op de stikstofgebruiksnorm geldt niet wanneer het gras dat vernietigd wordt het vorige najaar is ingezaaid als verplicht vanggewas na maïs of als niet-vlinderbloemige groenbemester. 
 
Tussen 11 en 31 mei mag grasland gescheurd worden als direct daarna een gewas wordt ingezaaid. In dit geval geldt een bemonsteringsplicht als men na de vernietiging van de graszode een stikstofbemesting wil toepassen. Bij inzaai van maïs wordt de stikstofgebruiksnorm gekort met 65 kg per ha.
 
Regels klei- en veengrond voor derogatiebedrijven buiten NV-gebied

Derogatiebedrijven op klei- en veengrond buiten NV-gebieden mogen grasland vernietigen tussen 1 februari en 31 mei. Wanneer men de grond na het scheuren wil bemesten met een stikstofhoudende meststof, dan moet een scheurmonster worden genomen. Het gewas moet bemest worden volgens het bemestingsadvies behorend bij het grondmonster. Wanneer direct na het scheuren maïs wordt geteeld, vindt er een korting van 65 kg per ha op de stikstofgebruiksnorm plaats. 
 
Let op!  De regels voor het scheuren van grasland maken onderdeel uit van de voorwaarden voor toepassing van derogatie. Wanneer men deze regels overtreedt, kan dit leiden tot intrekking van derogatie.

Bron: Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit | publicatie | 10-04-2024

Internetconsultatie aanpassing kavelruilvrijstelling overdrachtsbelasting

Er geldt een vrijstelling van overdrachtsbelasting voor de verkrijging van grond in het kader van een kavelruil. De kavelruilvrijstelling is bedoeld om het landelijk gebied beter in te richten. De vrijstelling kan benut worden om de bedrijfsomstandigheden van agrarische ondernemers te verbeteren. Overheden gebruiken de vrijstelling om beleidsdoelen voor natuur, landschap, waterbeheer en recreatie te realiseren. De vrijstelling geldt ook voor gebouwen, die zich op de overgedragen percelen bevinden. Door de ruime bewoordingen van de vrijstelling kunnen ook woningen, bedrijfsgebouwen en andere niet-agrarische gebouwen vrij van overdrachtsbelasting worden verkregen via een kavelruil.

Het kabinet vindt dit onwenselijk en heeft daarom een concept van een wetswijziging ter consultatie gepubliceerd. De wijziging houdt in, dat voor toepassing van de vrijstelling in het kader van een kavelruil verkregen gebouwen gedurende tien jaar bedrijfsmatig ten behoeve van de landbouw moeten worden gebruikt. Als niet aan deze voorwaarde wordt voldaan, vervalt de vrijstelling en is alsnog overdrachtsbelasting verschuldigd. Wanneer gebouwen door overheidsbeleid aan de landbouw worden onttrokken blijft de vrijstelling in stand.

Belangstellenden kunnen tot 30 april reageren op dit voorstel.

Bron: Ministerie van Financiën | wetswijziging | 08-04-2024

Omvang administratie- en bewaarplicht ondernemers

Tijdens een boekenonderzoek bij een ondernemer heeft de inspecteur verzocht om inzage in de privé-agenda’s van de ondernemer. Dit verzoek is gedaan nadat de ondernemer had verklaard dat hij afspraken met klanten en voor klanten verrichte werkzaamheden in die agenda’s noteerde. De ondernemer heeft aan dit verzoek geen gehoor gegeven omdat de agenda uitsluitend afspraken in de privésfeer zou bevatten. De inspecteur heeft de ondernemer een informatiebeschikking gegeven wegens het niet voldoen aan zijn informatieverplichtingen.

Hof Den Bosch heeft geoordeeld dat de inspecteur de informatiebeschikking terecht heeft gegeven. Het hof heeft niet gereageerd op het betoog dat de wettelijke informatieverplichting niet geldt voor de privé-agenda’s, omdat de ondernemer deze niet meer heeft. Volgens de Hoge Raad gaat dit betoog niet op voor administratieplichtigen, zoals ondernemers, tenzij aannemelijk is dat gegevens ontbreken als gevolg van overmacht.

Het hof heeft de privé-agenda’s aangemerkt als gegevensdragers, die behoorden tot de administratie van de ondernemer. De ondernemer had die agenda’s daarom zeven jaar moeten bewaren. De Hoge Raad vindt dat dit oordeel geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. Vanwege de verwevenheid met waarderingen van feitelijke aard kan dit oordeel voor het overige door de Hoge Raad in de cassatieprocedure niet op juistheid worden onderzocht. De ondernemer heeft zich niet beroepen op overmacht. Daarom heeft het hof zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting kunnen oordelen dat de inspecteur de informatiebeschikking terecht heeft gegeven.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR2024528, 22/00557 | 04-04-2024

Moeten alle op de zaak betrekking hebbende stukken worden opgestuurd?

De heffingsambtenaar heeft een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd. De belanghebbende is het met de hoogte van de WOZ-waarde niet eens en vraagt de heffingsambtenaar om een schriftelijke onderbouwing van de waarde. De heffingsambtenaar zet de hakken in het zand en weigert de gegevens te sturen. Dit juridische geschil kwam voor de Hoge Raad. De rechtsvraag is of de heffingsambtenaar alle op de zaak betrekking hebbende stukken op verzoek van de belanghebbende moest opsturen.
  
De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikking waarop de WOZ-waarde van een onroerende zaak is vastgesteld. In het bezwaarschrift heeft hij de heffingsambtenaar verzocht om hem de grondstaffel, de taxatiekaart met vermelding van de KOUDV- en liggingsfactoren van de onroerende zaak en de door de heffingsambtenaar gehanteerde vergelijkingsobjecten te verstrekken. De heffingsambtenaar heeft de gevraagde stukken niet in de bezwaarfase verstrekt, maar wel ter inzage aangeboden. De belanghebbende heeft van het inzagerecht geen gebruik gemaakt.  

Voor het hof was onder meer in geschil of de heffingsambtenaar in de bezwaarfase de gevraagde gegevens had moeten verstrekken. Het hof oordeelde dat dit het geval is. Volgens het hof ging het om gegevens, die de heffingsambtenaar op grond van de Wet WOZ aan de belanghebbende had moeten verstrekken. De heffingsambtenaar ging in cassatie bij de Hoge Raad.

De Hoge Raad oordeelt dat de heffingsambtenaar op grond van de Algemene wet bestuursrecht geen afschriften hoeft te verstrekken van ter inzage gelegde stukken indien geen gebruik is gemaakt van het inzagerecht. De Hoge Raad merkt op dat het aan het bestuursorgaan is hoe dit gestalte geeft aan het recht op afgifte van afschriften van ter inzage gelegde stukken: overhandigen op kantoor of toezenden.

De Hoge Raad onderschrijft het oordeel van het hof dat de heffingsambtenaar op grond van de Wet WOZ verplicht is de gevraagde stukken toe te zenden.

Mocht u in de bezwaarfase geen gebruik willen maken van het inzagerecht, wees u er dan van bewust dat de overheid u geen afschriften hoeft te verstrekken van stukken die ter inzage zijn gelegd. Maar heeft u bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking, dan kunt u zich een rit besparen door de heffingsambtenaar te verzoeken u de gewenste gegevens op grond van de Wet WOZ toe te sturen.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR2024289, 22/04807 | 14-03-2024

Fiscale migratie: waar is thuis?

Een belastingplichtige emigreerde in 2015 naar Duitsland, althans dat meent hij. De inspecteur stelt echter dat de belastingplichtige fiscaal nog steeds in Nederland woont en corrigeert de aangifte inkomstenbelasting door het opleggen van een navorderingsaanslag. Ondanks het bezwaar van de belastingplichtige blijft de inspecteur bij zijn standpunt. Een fiscaal geschil is geboren. De belastingplichtige stapt naar de rechtbank, die moet beslissen over de fiscale woonplaats van de belastingplichtige: Duitsland of toch Nederland?

De belastingplichtige bezit in Nederland een koopwoning, die hij na de verhuizing naar Duitsland verhuurt. Bij de verhuur heeft hij bedongen dat hij de woning gedurende 62 dagen per jaar zelf mag gebruiken. In het betreffende jaar verbleef de belastingplichtige 61 dagen in Nederland en 146 dagen in Duitsland. De rest van de dagen verbleef de belastingplichtige onder meer in Spanje. Op het eerste gezicht zou je denken dat de belastingplichtige zeker niet in Nederland woonde. Toch stelt de inspecteur van wel. Hij is van mening dat de belastingplichtige Nederland nooit heeft willen verlaten en dat het verblijf in Duitsland van kortdurende aard is. Met name het feit dat de belastingplichtige de in Nederland verhuurde woning mocht blijven gebruiken, speelt volgens de inspecteur een belangrijke rol bij het beantwoorden van de vraag waar de belastingplichtige fiscaal woont.

De rechtbank oordeelt dat voor het bepalen van de fiscale woonplaats moet worden gekeken naar een arrest van de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft overwogen dat gekeken moet worden naar alle omstandigheden van het geval en dat het erom gaat of de belastingplichtige een persoonlijke band heeft met Nederland. De duurzame band met Nederland hoeft niet sterker te zijn dan met een ander land. Hierdoor is het mogelijk dat een persoon fiscaal in meerdere landen woont. De rechtbank is van oordeel dat de belastingplichtige fiscaal in Nederland is blijven wonen. 

De belastingplichtige laat het hier niet bij zitten en gaat in hoger beroep. Het hof oordeelt, net als de rechtbank, dat de belastingplichtige fiscaal in Nederland woonde. Volgens het hof had de belastingplichtige nooit de intentie om zich langdurig in Duitsland te vestigen, noch om zijn bestaande duurzame banden met Nederland te verbreken. Ook het recht om de woning in Nederland te mogen gebruiken, acht het hof van belang. De stelling van de belastingplichtige dat hij als pensionado geen dienstbetrekking uitoefent, helpt hem niet. Het hof houdt verder rekening met het feit dat de belastingplichtige langere tijd in zijn vakantiewoning in Spanje verbleef en dat hij in Duitsland een woning huurde.

Is dit verhaal herkenbaar voor u? Of heeft u twijfels over uw eigen fiscale situatie? Aarzel dan niet en neem contact met ons op. Wij staan klaar om uw vragen te beantwoorden en u te voorzien van advies op maat.

Bron: Gerechtshof Amsterdam | jurisprudentie | ECLINLGHAMS2024721, 22/2549 en 22/2550 | 22-01-2024

Herinvesteringsreserve voor afsluitvergoeding niet mogelijk

De boekwinst, die een ondernemer behaalt bij de vervreemding van een bedrijfsmiddel, is belast. De belastingheffing kan worden uitgesteld door de boekwinst op te nemen in een herinvesteringsreserve. De herinvesteringsreserve wordt vervolgens afgeboekt op de aanschafprijs van een nieuw bedrijfsmiddel. Daardoor vermindert het afschrijvingspotentieel van het nieuwe bedrijfsmiddel. Aan de vorming van een herinvesteringsreserve zijn voorwaarden verbonden.

Twee broers exploiteren gezamenlijk een akkerbouwbedrijf in de vorm van een maatschap. Recent heeft een van de broers een overeenkomst gesloten met TenneT voor het vestigen van een opstalrecht op een deel van de percelen die hij in eigendom heeft. Deze percelen worden gebruikt door de maatschap. Het opstalrecht betreft het plaatsen van hoogspanningsmasten. De kernvraag in deze zaak is of de andere broer een herinvesteringsreserve mag vormen voor de ontvangen afsluitvergoeding.

In de ingediende belastingaangifte heeft de broer een herinvesteringsreserve gevormd met betrekking tot de afsluitvergoeding. De inspecteur reageert op de aangifte met een verzoek om nadere informatie. De belastingplichtige geeft aan van plan te zijn de herinvesteringsreserve te gebruiken voor de bouw van een loods, waarvoor reeds een vergunning is verleend. De inspecteur wijkt af van de aangifte. Volgens de inspecteur moet de afsluitvergoeding worden beschouwd als inkomensschade, die belast is in het jaar van ontvangst. De inspecteur concludeert dat de vorming van een herinvesteringsreserve in dit geval niet mogelijk is.  

De zaak wordt voorgelegd aan de rechtbank. De belastingplichtige heeft verschillende vergoedingen ontvangen van TenneT, waarvan er één een afsluitvergoeding betreft voor het opstalrecht. De rechtbank oordeelt dat de afsluitvergoeding dient als compensatie voor de voortvarende medewerking aan het proces van het vestigen van het opstalrecht en het voorkomen van juridische procedures. Hierdoor wordt voorkomen dat TenneT een gedoogplichtprocedure moet starten. De rechtbank stelt dat de afsluitvergoeding niet kan worden beschouwd als een tegenprestatie voor het vestigen van het opstalrecht zelf, maar eerder als een schadevergoeding voor de belastingplichtige. Dat in de notariële akte voor het vestigen van het opstalrecht de gehele vergoeding is aangemerkt als grondslag voor de heffing van overdrachtsbelasting doet hier volgens de rechtbank niet aan af. Dat gegeven bepaalt niet de kwalificatie van de afsluitvergoeding voor de inkomstenbelasting.

Bron: Rechtbank Noord-Nederland | jurisprudentie | ECLINLRBNNE2024890, LEE 22/3642 | 07-03-2024

Fiscaal kat-en-muisspel

Een belastingplichtige doet aangifte voor de inkomstenbelasting, waarbij hij de tegoeden op buitenlandse bankrekeningen niet aangeeft. De inspecteur komt hier achter, legt een navorderingsaanslag op en eist forse vergrijpboeten. De belastingplichtige beweert dat hij door een beleggingsadviseur voor € 400.000 is opgelicht en dat hij daarom de gelden op de buitenlandse bankrekeningen niet heeft opgegeven. De inspecteur trekt dit verhaal in twijfel en de rechtbank verklaart het beroep van de belastingplichtige ongegrond. Uiteindelijk moet het hof over de casus oordelen.

Gevolgen termijnverstrijking informatiebeschikking

Vanuit Duitsland ontvangt de inspecteur informatie dat de belastingplichtige over Duitse bankrekeningen beschikt. De inspecteur stuurt de belastingplichtige een brief waarin hij om meer informatie vraagt. Dit leidt tot een kat-en-muisspel, waarbij de inspecteur zich in de casus vastbijt en beetje bij beetje meer informatie naar boven haalt. Uiteindelijk geeft de inspecteur een informatiebeschikking af, wat vergaande gevolgen kan hebben voor de bewijspositie van de belastingplichtige. Als de termijn van de informatiebeschikking verstrijkt, draait de bewijslast om, en kan de inspecteur het niet opgegeven vermogen ruw schatten. Er is waarschijnlijk nog geen inspecteur geweest die te laag schat.

Contante opnamen

Na het verstrijken van de termijn van de informatiebeschikking ontvangt de inspecteur vanuit Liechtenstein informatie dat de belastingplichtige aanzienlijke bedragen contant heeft opgenomen. De inspecteur stuurt de belastingplichtige een brief, waarin hij meldt dat er in totaal € 460.000 contant is opgenomen. Uiteindelijk legt de inspecteur de navorderingsaanslagen met vergrijpboeten op. De belastingplichtige is het hier niet mee eens. De belastingplichtige stelt dat de informatiebeschikking betrekking heeft op specifieke bankrekeningen. Hij zou € 400.000 hebben opgenomen voor een beleggingsadviseur, die hem vervolgens heeft opgelicht. Dat  bedrag stond daarom niet meer op deze bankrekening. Hij argumenteert dat op dit punt geen vragen zijn gesteld die niet zijn beantwoord en stuurt een bezwaarschrift. De inspecteur verklaart het bezwaar ongegrond, waarna de belastingplichtige naar de rechter stapt.

Oordeel hof

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waarna de belastingplichtige in hoger beroep gaat bij het hof. Het hof oordeelt dat een groot bedrag niet in de heffing is betrokken en dat de belastingplichtige dit bewust heeft gedaan. De fiscale kennis van de belastingadviseur, die de aangifte heeft verzorgd, wordt aan de belastingplichtige toegerekend. Op grond hiervan acht het hof omkering en verzwaring van de bewijslast gerechtvaardigd. Het hof oordeelt ook dat in de informatiebeschikking melding is gemaakt van diverse bankrekeningen en dat de belastingplichtige hier geen bezwaar tegen heeft gemaakt. Dat de belastingplichtige later alsnog gegevens heeft verstrekt, verandert hier niets aan. Ten overvloede overweegt het hof dat bij een normale verdeling van de bewijslast van de belastingplichtige verlangd mag worden dat hij bewijst dat een bedrag van € 400.000, waarover hij de beschikking had, door oplichting zou zijn verdwenen. Over de vergrijpboete heeft de rechtbank geoordeeld dat een boete van 150% gerechtvaardigd is, mede omdat de belastingplichtige keer op keer heeft ontkend en pas toen de inspecteur één of meer rekeningen op het spoor kwam, heeft de belastingplichtigebevestigd dat de informatie van de inspecteur klopte. Het hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank.

Wat te doen met een informatiebeschikking?

Als reactie op een informatiebeschikking raden wij aan niet te wachten met het verstrekken van door de inspecteur gevraagde informatie. De boetes zijn bedoeld als afschrikking en kunnen aanzienlijk zijn. Wij staan klaar om te helpen uw fiscale problemen op te lossen; niets doen is zeker geen optie.

Bron: Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch | jurisprudentie | ECLINLGHSHE2024157, 22/00827 en 22/00828 | 16-01-2024

Supermarktsaga: een rammelende kas

Een belastingplichtige exploiteerde vijf avondwinkels en een supermarkt met slagerij. Tijdens een boekenonderzoek naar de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomstenbelasting en omzetbelasting is volgens de inspecteur gebleken dat sprake was van een rammelende kas. De inspecteur verhoogt de winst en legt aanslagen op. De belastingplichtige is het hier niet mee eens en gaat in bezwaar. Hoe liep dit af?

Boekenonderzoek legt gebreken bloot

De belastingplichtige heeft tijdens het boekenonderzoek verklaard, dat hij bedragen heeft geleend en legt een aantal onderhandse overeenkomsten voor die zijn gesloten met een buitenlandse persoon. De belastingplichtige heeft geen dagelijkse kasadministratie gevoerd. De kasadministratie werd per kwartaal achteraf opgemaakt door de adviseur, aan de hand van kassa-afslagen en contant betaalde facturen. Ook is niet periodiek het kasgeld geteld. Daarnaast werden in 45% van de afrekenmomenten foute kassa-aanslagen verricht. De voorraad tabak was tegen de gemiddelde verkoopprijs gewaardeerd. De belastingplichtige kon de contante geldstortingen niet verklaren. Van de post crediteuren ontbrak een specificatie en er was sprake van een negatieve kas van maar liefst € 200.000. De inspecteur heeft alle genoemde punten als omzet gecorrigeerd. De belastingplichtige is het oneens met deze correcties en gaat in beroep bij de rechtbank.

Van rechtbank tot hof

De rechtbank oordeelt dat de inspecteur het bij het rechte eind heeft. De belastingplichtige probeerde het nog een keer en ging in hoger beroep bij het hof.  Het hof oordeelde dat de belastingplichtige de herkomst van het contante geld niet aannemelijk heeft gemaakt. Uit de door de belastingplichtige aangeleverde algemene documenten kan niet worden vastgesteld hoe hoog de bedragen werkelijk waren. In een geldleningsovereenkomst staat ‘we hereby pay’. Volgens de belastingplichtige klopt dit niet, aangezien hij van mening is dat de gelden op afroep werden uitbetaald. Het hof oordeelde dat de belastingplichtige er niet in is geslaagd om dit te bewijzen. Er is op geen enkel moment een juist overzicht van de nog te betalen crediteuren overlegd. De negatieve kas van € 200.000 kwam naar voren in een overlegd audit-dossier. Het hof oordeelde dat dit een primair gegeven uit de administratie van de belastingplichtige was en dat de inspecteur terecht het bedrag van € 200.000 als omzet heeft verhoogd. Uiteindelijk bedroeg de correctie meer dan € 330.000. Het hof oordeelde dat het hoger beroep van belastingplichtige ongegrond is.

Tips voor kasbeheer

Heeft u een kas in uw onderneming? Zorg dan dat deze dagelijks wordt opgemaakt. Tel regelmatig het kasgeld, laat iemand anders dit ook doen en bewaar de telresultaten zorgvuldig. Dit kan veel fiscaal leed voorkomen.

Bron: Gerechtshof Den Haag | jurisprudentie | ECLINLGHDHA2024237, BK-23/81 en BK-23/82 | 07-02-2024