Voorstel aanpassing belastingheffing in box 3 van tafel

De staatssecretaris van Financiën heeft in een brief aan de Tweede Kamer laten weten dat het door zijn voorganger gepresenteerde voorstel voor aanpassing van de belastingheffing in box 3 van tafel is. Dat voorstel hield in dat werd uitgegaan van de werkelijke verhouding van spaargeld, beleggingen en schulden van een belastingplichtige in plaats van uit te gaan van een doorsnee vermogensmix. Ieder van deze drie categorieën van vermogensbestanddelen heeft in dit voorstel een eigen forfaitair rendement. Voor spaargeld zou een ruime vrijstelling komen die nu alleen wordt gedifferentieerd naar omvang van het vermogen. Dit voorstel heeft geleid tot kritiek vanwege de ongelijke behandeling van spaarders ten opzichte van mensen met een gelijk vermogen maar een andere vermogensverdeling.

De staatssecretaris geeft aan dat nog altijd wordt gestreefd naar het belasten van het werkelijke rendement. Op korte termijn is dat niet haalbaar. Om een groot deel van de spaarders en kleine beleggers op korte termijn tegemoet te komen, zal het huidige stelsel worden aangepast. Op Prinsjesdag zal een voorstel daartoe aan de Tweede Kamer worden aangeboden.

De Hoge Raad heeft in 2019 een aantal arresten gewezen over de belastingheffing in box 3. De vraag of de vermogensrendementsheffing in de jaren 2013-2016 een schending inhield van het recht op het ongestoorde genot van eigendom, zoals vastgelegd in het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en fundamentele vrijheden, is moeilijk te beantwoorden. De staatssecretaris verwacht de kabinetsreactie hierover met Prinsjesdag naar de Tweede Kamer te kunnen sturen.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2020-0000121324 | 02-07-2020

Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) kan worden aangevraagd

Onderdeel van het zogenaamde Noodpakket 2.0 is de subsidieregeling Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL). Deze regeling is de opvolger van de in het eerste noodpakket opgenomen TOGS, de tegemoetkoming voor ondernemers in getroffen sectoren. De TVL geldt voor een specifieke groep mkb-bedrijven. Deze groep omvat de zwaarst getroffen sectoren, waaronder horeca, recreatie, sportscholen en dergelijke. Doel van de regeling is ervoor te zorgen dat bedrijven over voldoende liquide middelen beschikken om in de komende maanden de vaste lasten te kunnen betalen en hun onderneming draaiende te houden. Evenals de TOGS is de TVL vrijgesteld van belastingheffing. De doelgroep van de TVL is dezelfde als de doelgroep van de TOGS. Anders dan in de TOGS wordt in de TVL rekening gehouden met de omvang van het omzetverlies en de omvang van de vaste lasten in een sector. Het geraamde budget voor de regeling is € 1,4 miljard.

Voorwaarden

Als voorwaarde voor de TVL geldt de combinatie van een omzetverlies van 30% of meer en een bedrag aan vaste lasten van ten minste € 4.000. Het omzetverlies wordt bepaald door de omzet in de subsidieperiode te vergelijken met dezelfde periode in 2019. Omdat de omzet nog niet bekend is wordt bij de aanvraag uitgegaan van de verwachte omzetdaling. Aan de hand van de verwachte omzetdaling wordt een voorschot op de subsidie uitgekeerd. Waar mogelijk wordt gebruik gemaakt van de omzetgegevens in de btw-aangiften van het tweede en het derde kalenderkwartaal van 2019 en 2020. Dat geldt voor ondernemingen die per maand of per kwartaal aangifte doen. De omzet van het tweede kalenderkwartaal telt voor 1/3e mee en de omzet van het derde kalenderkwartaal volledig. Voor ondernemingen die op grond van hun nevenactiviteit in aanmerking komen voor subsidie werkt deze methode niet. Zij zullen hun omzet(verlies) op andere wijze aannemelijk moeten maken.

Voor ondernemingen die tussen 1 en 15 maart (voor het eerst) zijn ingeschreven in het handelsregister geldt de drempel van 30% omzetverlies niet.

De vaste lasten worden voor toepassing van de TVL bij benadering bepaald. Dat gebeurt door de omzet in de referentieperiode te vermenigvuldigen met de gemiddelde sectorafhankelijke verhouding tussen vaste lasten en omzet. Deze verhouding is te vinden in de tabel op de website van RVO.nl.

Subsidiebedrag

De hoogte van de subsidie is gebaseerd op het omzetverlies. Maximaal bedraagt de subsidie 50% van de vaste lasten bij 100% omzetverlies. Bij het behalen van de drempel van het omzetverlies van 30% bedraagt de TVL 15% van de vaste lasten. Ondernemingen, die tussen 1 en 15 maart 2020 zijn ingeschreven in het handelsregister en in de subsidieperiode ten minste € 4.000 vaste lasten verwachten te hebben, krijgen een vast subsidiebedrag van € 1.000.

Aanvraag

Aanvragen voor de TVL kunnen in de periode van 30 juni tot en met 30 oktober 2020 worden ingediend op www.rvo.nl/tvl. De aanvraag dient de volgende gegevens te bevatten: naam, adres, KvK-nummer en gegevens van de contactpersoon. Daarnaast moeten kopieën van de aangiften omzetbelasting of van andere bewijsstukken uit de boekhouding met de omzetgegevens over 2019 worden aangeleverd. Na verlening van de subsidie wordt een voorschot verstrekt van 80% van het subsidiebedrag.

Definitieve vaststelling

De ondernemer moet voor 1 april 2021 verzoeken om vaststelling van de subsidie via het daarvoor bestemde formulier op www.rvo.nl/tvl.

Administratie

De ondernemer die subsidie ontvangt uit de TVL is verplicht zijn administratie zodanig te voeren en te bewaren dat tot tien jaar na de subsidieverlening op duidelijke en eenvoudige wijze blijkt dat hij aan de eisen heeft voldaan.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken | besluit | Staatscourant 2020 nr. 34295, WJZ/ 20146069 | 01-07-2020

Ontslag met wederzijds goedvinden

In het Burgerlijk Wetboek is bepaald dat een overeenkomst, waarmee een arbeidsovereenkomst wordt beëindigd, alleen geldig is als deze schriftelijk is aangegaan. Bij discussie over de vraag of een arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden is beëindigd moet dus beoordeeld worden of er een overeenkomst is en of is voldaan aan het vormvoorschrift van schriftelijke vastlegging.

Een procedure bij de kantonrechter ging over de vraag of een arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden was beëindigd. Volgens de kantonrechter is het vormvoorschrift van schriftelijke vastlegging ondergeschikt aan de vraag of partijen daadwerkelijk een overeenkomst tot wederzijdse beëindiging van de arbeidsovereenkomst hebben bereikt. De kantonrechter stelde vast dat aan het schriftelijkheidsvereiste was voldaan in de vorm van een brief van de werkgever waarin stond dat de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden werd ontbonden.

Aan het tot stand komen van de overeenkomst tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst stelt de wet geen vormvoorschriften. Er moet sprake zijn van een aanbod om de arbeidsovereenkomst te beëindigen, welk aanbod door de wederpartij is aanvaard. Onder verwijzing naar het arrest Grillroom Ramses II van de Hoge Raad uit 2005 oordeelde de kantonrechter dat de werkgever schriftelijk een aanbod aan de werknemer heeft gedaan om de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden te beëindigen. Uit het feit dat de werknemer vervolgens met de nieuwe werkgever tot overeenstemming is gekomen en daar op 1 juli 2019 daadwerkelijk in dienst is getreden en zonder protest de bedrijfseigendommen van de oude werkgever heeft ingeleverd, mocht de oude werkgever afleiden dat de werknemer de arbeidsovereenkomst als beëindigd beschouwde en het aanbod tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden heeft aanvaard. Daarmee is een overeenkomst tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden tussen werknemer en werkgever tot stand gekomen. Dat betekende dat de werknemer geen recht had op de transitievergoeding of op de gevorderde gefixeerde schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBDHA20205309, 8012879 RP VERZ 19-50514 | 25-06-2020

Kamervragen pakket aanvullende fiscale maatregelen

De staatssecretaris van Financiën heeft Kamervragen over het pakket aanvullende fiscale maatregelen in verband met de coronacrisis beantwoord. De vragen hebben betrekking op de volgende onderwerpen:

  1. Gebruikelijk loon
  2. Urencriterium
  3. Werkkostenregeling
  4. Fiscale coronareserve
  5. Betaalpauze voor hypotheekverplichtingen

1. Gebruikelijk loon

De staatssecretaris heeft goedgekeurd dat het gebruikelijk loon in 2020 bij omzetdalingen lager mag zijn. De verlaging moet evenredig zijn aan de omzetdaling in de eerste vier maanden van 2020 ten opzichte van de eerste vier maanden in 2019. De goedkeuring is gebonden aan voorwaarden. De rekening-courantschuld van de dga en het aan hem uitgekeerde dividend mogen niet toenemen. Als het loon van de dga feitelijk hoger is dan het goedgekeurde verlaagde gebruikelijk loon geldt dat hogere loon. Het gebruikelijk loon mag niet worden verlaagd voor zover de omzet in 2019 of 2020 beïnvloed is door andere bijzondere oorzaken dan de coronacrisis. Toepassing van de goedkeuring is niet afhankelijk van de absolute hoogte van de omzet. De staatssecretaris wijst erop dat de tijdelijke goedkeuring voor het verlagen van het gebruikelijk loon ook in 2009 en 2010 is toegepast en zijn nut heeft bewezen.

2. Urencriterium

Een van de maatregelen is een versoepeling van het urencriterium voor zelfstandige ondernemers. In de periode van 1 maart 2020 tot en met 30 september 2020 worden zij geacht ten minste 24 uren per week aan hun onderneming te hebben besteed. Deze regeling geldt ook voor ondernemers die tijdelijk in loondienst gaan werken. De goedkeuring bevat een aantal criteria die zien op een ondernemer die seizoensgebonden werkzaamheden verricht. Er dient een piek te zijn in het aantal uren dat de ondernemer gewoonlijk aan zijn onderneming besteedt in de periode van 1 maart tot en met 30 september. Tevens moeten zijn werkzaamheden seizoensgebonden zijn. Volgens de staatssecretaris is het aan de ondernemer om te beoordelen of hij aan deze criteria voldoet. Als dit het geval is, kan hij bij het indienen van zijn aangifte inkomstenbelasting 2020 aangeven of hij aan het urencriterium voldoet, met inachtneming van deze goedkeuring.

3. Werkkostenregeling

De vrije ruimte in de werkkostenregeling voor de eerste € 400.000 van de loonsom is voor 2020 verhoogd van 1,7 naar 3%. Alle werkgevers profiteren van de verruiming van de vrije ruimte. De verruiming is bedoeld om werkgevers die daar de financiële ruimte voor hebben de mogelijkheid te bieden om hun werknemers extra tegemoet te komen.

4. Fiscale coronareserve

De fiscale coronareserve is een mogelijkheid om al in de aangifte over 2019 rekening te houden met een verwacht verlies over 2020. De reserve kan niet groter zijn dan het verwachte coronagerelateerde verlies in het jaar 2020. Ondernemers die gebruik willen maken van de fiscale coronareserve krijgen niet te maken met een verzwaarde bewijslast. De ondernemer moet aannemelijk kunnen maken dat hij recht heeft op de fiscale coronareserve zoals hij die in zijn aangifte vennootschapsbelasting over 2019 heeft opgenomen. De reserve valt in het jaar 2020 verplicht vrij in de winst. Vorming van de reserve betekent een liquiditeitsvoordeel voor de ondernemer door verlaging van de verschuldigde vennootschapsbelasting over 2019. In het kader van de mogelijkheden van de vorming van een fiscale coronareserve en verliesverrekening is gevraagd naar verlenging van de termijn voor toepassing van de middelingsregeling. De staatssecretaris vindt de termijn van drie jaar na de vaststelling van de definitieve aanslag inkomstenbelasting over het laatste middelingstijdvakjaar voldoende.

5. Betaalpauze voor hypotheekverplichtingen

Wanneer een belastingplichtige met de bank een betaalpauze voor de hypotheekverplichtingen overeenkomt, stelt de bank vast of sprake is van betalingsproblemen als gevolg van de coronacrisis en of een betaalpauze de meest aangewezen oplossing is. Een dergelijke vaststelling ontbreekt bij een lening die bij een ander dan een aangewezen administratieplichtige is aangegaan. Daarom geldt als aanvullende voorwaarde dat er sprake moet zijn van een terugval in arbeidsinkomen als gevolg van de coronacrisis van ten minste 20% over een periode van drie aaneengesloten kalendermaanden. Voor een lening waarop de fiscale aflossingseis niet van toepassing is, heeft een betaalpauze geen ongewenste fiscale gevolgen en geldt geen tegemoetkoming. Het enige gevolg van het op een later moment betalen van rente is dat het aftrekmoment kan verschuiven. Indien de niet-betaalde rente niet rentedragend is geworden, is de rente aftrekbaar op het moment van betaling.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2020-0000111321 | 25-06-2020

Geen differentiatie in tarief overdrachtsbelasting

De Tweede Kamer heeft in 2019 het kabinet gevraagd om onderzoek te doen naar de invoering van een gedifferentieerd tarief in de overdrachtsbelasting. Starters op de woningmarkt zouden moeten worden vrijgesteld en beleggers zouden vanaf de derde woning met een hoger tarief te maken moeten krijgen.

De staatssecretaris van Financiën heeft de onderzoeksrapporten naar de Tweede Kamer gestuurd.

Voor het onderzoek is een starter gedefinieerd als een natuurlijke persoon die voor het eerst een woning verkrijgt. Een belegger is gedefinieerd als een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die op het moment van de verkrijging van een woning al twee of meer woningen heeft. Starters worden vrijgesteld van overdrachtsbelasting, terwijl beleggers 6 of 10% overdrachtsbelasting gaan betalen.

Volgens de onderzoekers heeft differentiatie van de overdrachtsbelasting slechts een beperkt effect op de woningmarkt. De redenen hiervoor zijn dat beleggers de hogere overdrachtsbelasting eenvoudig kunnen ontwijken, beleggers en starters elkaar alleen in bepaalde gebieden beconcurreren en beleggers in sommige regio’s de hogere kosten kunnen doorberekenen in de huurprijs. De differentiatie van de overdrachtsbelasting is niet tot nauwelijks uitvoerbaar omdat niet met zekerheid kan worden vastgesteld of een koper een starter of een belegger is.

Er is onderzocht of andere definities een mogelijke differentiatie van de overdrachtsbelasting kunnen verbeteren. Dat lijkt niet het geval te zijn.

De structurele problemen op de woningmarkt worden veroorzaakt door een te beperkt aanbod van woningen. Differentiatie van de overdrachtsbelasting lost dat niet op.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2020-0000101638 | 25-06-2020

Bedragen uurloongrenzen jeugd-LIV 2020

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de onder- en bovengrenzen van de bandbreedte van het uurloon voor de toepassing van het jeugd-LIV voor het jaar 2020 vastgesteld.

 Leeftijd op 31-12-2019  ondergrens  bovengrens
 20 jaar  € 8,30  € 10,29
 19 jaar  € 6,23  €   9,24
 18 jaar  € 5,19  €   6,93
Bron: Ministerie van Sociale Zaken | besluit | Staatscourant 2020, Nr. 32048, nr. 2020-0000070391 | 25-06-2020

Wetsvoorstel excessief lenen naar Tweede Kamer

Bij de presentatie van het Belastingplan 2019 in september 2018 heeft het kabinet aangekondigd met een wetsvoorstel te komen dat excessief lenen door houders van een aanmerkelijk belang bij de eigen vennootschap moet tegengaan. Dat wetsvoorstel is nu ingediend bij de Tweede Kamer. Door geld te lenen van de eigen vennootschap kan de aanmerkelijkbelanghouder de belastingheffing over dit bedrag langdurig uitstellen of zelfs afstellen.

Inhoud wetsvoorstel

Als het totaal van de schulden van de aanmerkelijkbelanghouder aan de vennootschap meer dan € 500.000 bedraagt, dan wordt het meerdere als inkomen uit aanmerkelijk belang belast. Dat gebeurt door dit meerdere aan te merken als een fictief regulier voordeel. De bepaling van de hoogte van de schuld vindt ieder kalenderjaar plaats op de laatste dag van het jaar op basis van de nominale waarde. Deze maatregel heeft alleen gevolgen voor de bepaling van het inkomen uit aanmerkelijk belang. Dit betekent dat de maatregel geen andere fiscale gevolgen heeft en dus niet van belang is voor de belastingheffing in box 1 en box 3 van de inkomstenbelasting, voor de dividendbelasting of de vennootschapsbelasting. Ook civielrechtelijk heeft deze maatregel geen betekenis. De schuld aan de vennootschap blijft bestaan, inclusief de rente- en aflossingsverplichtingen.

Het fictieve reguliere voordeel kan positief of negatief zijn. Het negatieve fictieve reguliere voordeel heeft als doel om economische dubbele heffing te voorkomen.

Kring van betrokkenen

De aanmerkelijkbelanghouder wordt samen met zijn partner in de heffing betrokken voor hun schulden boven de € 500.000 aan de vennootschap. Naast de aanmerkelijkbelanghouder en zijn partner geldt de maatregel ook voor met de aanmerkelijkbelanghouder verbonden personen die schulden hebben aan de vennootschap van de aanmerkelijkbelanghouder. Verbonden personen zijn de bloed- of aanverwanten in de rechte lijn van de aanmerkelijkbelanghouder en van zijn partner. De schulden van een verbonden persoon worden toegerekend aan de aanmerkelijkbelanghouder indien deze meer bedragen dan € 500.000 en de verbonden persoon zelf geen aanmerkelijk belang in de vennootschap heeft.

Uitzondering voor eigenwoningschuld

Een schuld die kwalificeert als eigenwoningschuld voor de eigenwoningregeling van box 1 telt niet mee voor de bepaling of het totaal aan schulden hoger is dan € 500.000. Voorwaarde is dat aan de vennootschap een recht van hypotheek op de eigen woning is verstrekt. Deze voorwaarde wordt niet gesteld aan op 31 december 2021 bestaande eigenwoningschulden.

Maximumbedrag

Het maximumbedrag aan schulden bedraagt in beginsel € 500.000. Het maximumbedrag wordt verhoogd met het bedrag dat als fictief regulier voordeel op grond van deze regeling is belast. Op deze manier wordt voorkomen dat over hetzelfde bovenmatige gedeelte van de schulden ieder jaar een fictief regulier voordeel in aanmerking wordt genomen.

Voorkomen dubbele heffing

Zonder verdere maatregelen kan zich dubbele belastingheffing voordoen wanneer een aanmerkelijkbelanghouder meer dan € 500.000 heeft geleend bij zijn eigen vennootschap. Nadat een fictief regulier voordeel in aanmerking is genomen wordt een latere dividenduitkering, die wordt gebruikt om de schuld af te lossen, als regulier voordeel in de belastingheffing betrokken. Economisch gezien is daardoor sprake van dubbele heffing. Datzelfde doet zich voor bij vervreemding van de aandelen, waarbij over de meerwaarde van de aandelen belasting in box 2 moet worden betaald. Economische dubbele heffing moet worden voorkomen doordat het fictieve reguliere voordeel ook negatief kan zijn. Een negatief fictief regulier voordeel doet zich voor bij aflossing van de schuld nadat het maximumbedrag van € 500.000 eerder is verhoogd met het bedrag van een positief fictief regulier voordeel. Na aflossing zal de totale schuld aan het einde van het jaar lager zijn dan het verhoogde maximumbedrag. Het verschil wordt als een negatief fictief regulier voordeel bij de berekening van het inkomen uit aanmerkelijk belang in het jaar van aflossing in aanmerking genomen. Het maximumbedrag wordt vervolgens met hetzelfde bedrag verlaagd.

Inwerkingtreding

De wet moet op 1 januari 2023 in werking treden. Deze datum van inwerkingtreding biedt aanmerkelijkbelanghouders de mogelijkheid om hun schuldpositie terug te brengen tot maximaal € 500.000.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 25-06-2020

Regeling NOW-2 gepubliceerd

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de regeling NOW-2 naar de Tweede Kamer gestuurd. De tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid wordt verlengd tot 1 oktober 2020. Aanvragen voor de NOW-2 kunnen vanaf 6 juli tot en met 31 augustus 2020.

De NOW-2 wijkt op een aantal punten af van de NOW-1. Het subsidietijdvak is verlengd van drie naar vier maanden en de loonsom wordt vastgesteld aan de hand van de loonsom in de maand maart. De forfaitaire opslag voor werkgeverslasten is verhoogd van 30 naar 40%.

De NOW-2 kent nieuwe voorwaarden. Een bedrijf dat een subsidie van € 125.000 of meer ontvangt of een voorschot van € 100.000 of meer mag over dit jaar geen winstuitkering aan aandeelhouders doen, geen bonussen aan het bestuur en de directie uitkeren en geen eigen aandelen inkopen. Voor concerns die hun omzetdaling op werkmaatschappijniveau willen berekenen gold deze voorwaarde al voor de NOW-1 ongeacht de hoogte van het voorschot of de subsidie. De in de NOW-1 opgenomen extra korting van 50% bij bedrijfseconomisch ontslag in de subsidieperiode is vervallen.

Anders dan aanvankelijk is aangekondigd hoeft een werkgever, die zowel de eerste als de tweede tranche NOW heeft aangevraagd, de definitieve vaststelling voor beide tranches niet gelijktijdig aan te vragen. Vaststelling aanvragen voor de eerste tranche kan vanaf 7 oktober 2020. Voor de tweede tranche is vaststelling aanvragen mogelijk vanaf 15 november 2020.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken | besluit | 2020-0000087100 | 25-06-2020

Tegemoetkoming kosten eHerkenning

Diverse fracties in de Tweede Kamer hebben aangegeven dat het inlogmiddel waarmee bedrijven belastingaangifte doen kosteloos moet worden. De staatssecretarissen van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Financiën hebben onderzocht welke alternatieven daarvoor zijn. Volgens de staatssecretarissen is de meest voor de hand liggende optie een financiële compensatie op basis van de laagste prijs in de markt. Deze compensatie bedraagt ongeveer € 24 per jaar, waarbij niet meer dan één eHerkenningsmiddel per organisatie zal worden gecompenseerd. De compensatie zou moeten worden gekoppeld aan een nog in te voeren specifiek ‘eHerkenning Belastingdienst’ inlogmiddel. Met dit middel kan de ondernemer alleen belastingaangifte doen. De bij eHerkenning op niveau 3 behorende overige mogelijkheden ontbreken. Ondernemers die een bij alle relevante overheidsinstanties te gebruiken versie van eHerkenning hebben aangeschaft, kunnen deze downgraden naar ‘eHerkenning Belastingdienst’. De uitwerking en het online aanvragen van de compensatie kan in augustus van dit jaar gereed zijn. De compensatieregeling kent een looptijd van twee jaar.

Er zijn ongeveer 350 rechtspersonen die aangifte loonheffing en vennootschapsbelasting moeten doen maar niet zijn ingeschreven in het Handelsregister. Zij kunnen geen eHerkenning aanvragen. De Belastingdienst heeft deze organisaties gewezen op het gebruik van commerciële aangiftesoftware of van een fiscaal dienstverlener. De gefactureerde kosten hiervoor worden tot een maximum van € 450 vergoed. Het eerder geboden uitstel voor aangiften loonheffing wordt met één maand verlengd tot 1 augustus.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 18-06-2020

Tozo niet voor student-ondernemers

De staatssecretaris voor Economische Zaken en Klimaat heeft Kamervragen beantwoord over het openstellen van de Tozo-regeling voor student-ondernemers. De Tozo sluit aan bij de Participatiewet. Daarin is geregeld dat personen jonger dan 27 jaar geen recht hebben op algemene bijstand als zij aanspraak hebben op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000. Student-ondernemers zijn daardoor uitgesloten van de Tozo. De staatssecretaris is niet van plan om van de wettelijke regeling van de Participatiewet af te wijken. Dat zou betekenen dat een groot deel van de studenten met studiefinanciering aanspraak kan maken op algemene bijstand.

De staatssecretaris is van mening dat studenten die een beroep kunnen doen op studiefinanciering en ondernemers die voor hun inkomen volledig afhankelijk zijn van hun bedrijf geen gelijke gevallen zijn. Het aanbieden van een aanvullende bijstandsuitkering voor levensonderhoud aan studenten bovenop de studiefinanciering als tegemoetkoming voor het verlies van bijverdiensten als gevolg van de coronacrisis vindt de staatssecretaris niet gewenst.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken | publicatie | 2020-0000066095 | 18-06-2020