Formulier deskundigenverklaring aanvraag NOW

In een aantal gevallen is voor de aanvraag tot vaststelling van de loonkostensubsidie van de NOW-regeling een verklaring van een deskundige derde nodig. Dat geldt voor een werkgever die een voorschot heeft ontvangen van € 20.000 of meer of die een subsidie aanvraagt van € 25.000 of meer. Blijft de aanvrager met zijn voorschot onder de drempel van € 100.000 of onder de drempel van € 125.000 aan subsidie, dan kan de deskundige derde een boekhouder, administratiekantoor, belastingdeskundige, belastingadvieskantoor, brancheorganisatie of accountant zijn. Wordt de drempel van € 100.000 voor een voorschot of van € 125.000 voor de aangevraagde subsidie overschreden, dan is een accountantsverklaring vereist bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie. Bij aanvragen tot vaststelling op grond van de werkmaatschappijregeling is een accountantsverklaring vereist, ongeacht de hoogte van het subsidiebedrag.

Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een formulier gepubliceerd dat moet worden gebruikt in gevallen waarin een verklaring van een deskundige derde vereist is. Het formulier schrijft voor welke werkzaamheden de deskundige derde moet verrichten. Deze hebben met name betrekking op de bepaling van de omzetdaling en de loonsom. De werkgever moet geconstateerde afwijkingen herstellen voordat de deskundige derde de verklaring mag ondertekenen. De deskundige derde dient zijn werkzaamheden zodanig te documenteren dat over de uitvoering verantwoording kan worden afgelegd. De documentatie moet in een dossier worden vastgelegd. Hierin staat welke werkzaamheden zijn gedaan, welke brondocumentatie daarvoor is gehanteerd en bij afwijkingen, welke wijzigingen hebben plaatsgevonden. Dit dossier dient tot vijf jaar na de vaststellingsdatum van de NOW-subsidie te worden bewaard.

Afwijking van het formulier is niet toegestaan.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken | publicatie | 29-09-2020

Uitstel invoering vermogenstoets Tozo

De Tijdelijke overbruggingsregeling voor zelfstandige ondernemers (Tozo) is een van de maatregelen die het kabinet heeft getroffen in verband met de coronacrisis. Op grond van de Tozo komen zelfstandige ondernemers in aanmerking voor inkomensondersteuning en een lening. Als onderdeel van het derde pakket maatregelen zou in de Tozo per 1 oktober 2020 een beperkte vermogenstoets worden ingevoerd. De invoering van de vermogenstoets wordt uitgesteld tot 1 april 2021 in verband met de strengere maatregelen die zijn aangekondigd ter bestrijding van het coronavirus.

De algemene maatregel van bestuur waarmee de beperkte vermogenstoets in de Tozo wordt neergelegd is op 30 september in het staatsblad gepubliceerd. Er komt een ministeriële regeling waarin met terugwerkende kracht tot en met 1 oktober de invoering van de vermogenstoets wordt uitgesteld.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken | publicatie | 2020-0000131968 | 29-09-2020

Derde steunpakket coronacrisis

Naar aanleiding van het debat in de Tweede Kamer over het derde steun- en herstelpakket ter bestrijding van de coronacrisis zijn daarin enkele wijzigingen aangebracht. Het pakket maatregelen geldt met ingang van 1 oktober 2020. Het gaat om de volgende aanpassingen.

  1. Jongeren in de bijstand hebben tot 1 juli 2021 de mogelijkheid om naast hun bijstandsuitkering bij te verdienen of een vergoeding voor vrijwilligerswerk te ontvangen. Voor bepaalde groepen jongeren vervalt tot 1 juli de verplichte zoektermijn van vier weken bij de aanvraag van een bijstandsuitkering. Gemeenten kunnen voor jongeren tot 27 jaar de zoektermijn tijdelijk niet toepassen.
  2. Vanaf 1 december kunnen werknemers, zelfstandigen en werkzoekenden weer kosteloos een ontwikkeladvies volgen bij een loopbaanadviseur. Er zijn in totaal 50.000 adviestrajecten beschikbaar.
  3. Vanaf 1 januari 2021 kunnen organisaties gebruik maken van de maatwerkregeling Duurzame Inzetbaarheid en Eerder Uittreden. Met deze subsidie kunnen werknemers geholpen worden om hun werk in goede gezondheid te blijven doen tot aan hun pensioen en waar nodig eerder te stoppen met werken.
Bron: Ministerie van Financiƫn | publicatie | 28-09-2020

Baangerelateerde investeringskorting

In een brief aan de Tweede Kamer heeft de staatssecretaris van Financiën de contouren van de baangerelateerde investeringskorting (BIK) geschetst. De BIK wordt door middel van een nota van wijziging toegevoegd aan het Belastingplan 2021. Het doel van de BIK is het stimuleren en naar voren halen van investeringen van bedrijven ter bestrijding van de economische crisis als gevolg van het coronavirus.

De BIK krijgt de vorm van een afdrachtvermindering op de loonheffingen en geldt voor investeringen in nieuwe bedrijfsmiddelen. De investeringen moeten uiterlijk 31 december 2022 volledig zijn betaald en binnen zes maanden na betaling in gebruik zijn genomen. Door te kiezen voor een afdrachtvermindering is het niet nodig dat een bedrijf winst maakt om van de BIK gebruik te kunnen maken. Wel moet het bedrijf voldoende werknemers in dienst hebben om de investeringskorting te kunnen verzilveren.

De BIK is een tijdelijke aanvulling op de bestaande investeringsregelingen. De regeling geldt voor investeringen die tussen 1 oktober 2020 en 31 december 2022 worden gedaan. Daarna zal het budget gebruikt worden voor een regeling ter verlaging van werkgeverskosten.

De staatssecretaris heeft toegezegd dat hij de nota van wijziging op het Belastingplan 2021 met betrekking tot de BIK op 5 oktober zal indienen.

Bron: Ministerie van Financiƫn | wetsvoorstel | 2020-0000181811 | 28-09-2020

WBSO in 2021

De staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat heeft de tarieven voor de WBSO voor 2021 bekend gemaakt. WBSO staat voor Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk. Het kabinet heeft besloten om extra budget beschikbaar te stellen voor de WBSO in 2021. Dit budget wordt gebruikt voor de verhoging van het tarief in de eerste schijf van 32 naar 40% en van het starterstarief van 40 naar 50%. Het tarief in de tweede schijf en de lengte van de eerste schijf veranderen niet.

 WBSO

 2021

 2020

 Tarief eerste schijf

 40%

 32%

 Tarief eerste schijf starters

 50%

 40%

 Grens eerste schijf

 € 350.000 S&O-(loon)kosten

 € 350.000 S&O-(loon)kosten

 Tarief tweede schijf

16%

 16%

Bron: Ministerie van Economische Zaken | publicatie | DGBI-I&K / 20216926 | 14-09-2020

Tijdelijke verhuur tuinhuis

De eigen woning kent een aparte regeling in de inkomstenbelasting. Anders dan andere vermogensbestanddelen valt de eigen woning niet in box 3 maar in box 1. Het eigenwoningforfait vormt een positief inkomensbestanddeel. Rente en kosten van de eigenwoningschuld kunnen in aftrek worden gebracht. Een eigen woning is een gebouw met aanhorigheden dat aan de belastingplichtige anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat. Aanhorigheden zijn zaken als garages, schuren en tuinhuisjes. Het tijdelijk ter beschikking stellen van de eigen woning aan derden ontneemt aan de woning niet het karakter van hoofdverblijf. Dat betekent dat de eigenwoningregeling gedurende de terbeschikkingstelling van toepassing blijft. De wet bevat voor de tijdelijke verhuur van de eigen woning de bepaling dat naast het eigenwoningforfait 70% van de verhuuropbrengst in aanmerking wordt genomen als inkomsten uit eigen woning.

De Hoge Raad heeft onlangs een arrest gewezen over de gevolgen voor de inkomstenbelasting van de tijdelijke terbeschikkingstelling van een tuinhuis aan derden. Het tuinhuis kwalificeerde als aanhorigheid van de eigen woning. Volgens de Hoge Raad geldt de regel dat er geen gevolgen zijn voor de toepassing van de eigenwoningregeling aan de tijdelijke terbeschikkingstelling van de eigen woning zelf ook voor de tijdelijke terbeschikkingstelling van een gedeelte van of een aanhorigheid bij een eigen woning. Dat betekent dat voor die gehele woning blijft gelden dat zij geacht wordt anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking te staan aan de belastingplichtige. De Hoge Raad heeft het andersluidende oordeel van Hof Amsterdam vernietigd. Volgens het hof had de verhuur van het tuinhuis tot gevolg dat de eigenwoningregeling niet meer van toepassing was op het tuinhuis.

Het oordeel van de Hoge Raad heeft tot gevolg dat 70% van de verhuuropbrengst van het tuinhuis belast is als inkomsten uit eigen woning.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR20201448, 19/03974 | 17-09-2020